ECLI:NL:CRVB:2018:2986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
16/6415 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschil over belastbaarheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het recht op ziekengeld werd betwist. Appellant, die als betonreparateur werkte, had zich op 16 oktober 2013 ziek gemeld vanwege rug- en heupklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar na een beoordeling in 2014 werd vastgesteld dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, waardoor zijn recht op ziekengeld per 16 november 2014 werd beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat zijn klachten en beperkingen niet goed waren ingeschat. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld en dat hij in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.6415 ZW

Datum uitspraak: 26 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 september 2016, 16/1444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld en te kennen gegeven dat zij appellant niet als gemachtigde bijstaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Appellant is verschenen
.Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als betonreparateur bij [naam B.V.] Op 16 oktober 2013 heeft hij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met
rug- en heupklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 21 augustus 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 augustus 2014. Een arbeidsdeskundige heeft op 3 september 2014 vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 9 september 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 16 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 februari 2015 ongegrond verklaard. Aan het besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 december 2014 met een FML van 5 januari 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 februari 2015 ten grondslag.
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 november 2015 het beroep van appellant tegen het besluit van 20 februari 2015 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen omdat het besluit van 20 februari 2015 niet berustte op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
1.5.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 19 januari 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 september 2014 wederom ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
16 december 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
14 januari 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in acht genomen medische beperkingen van appellant. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de juistheid van de in bezwaar aangepaste FML van 5 januari 2015. Uitgaande van de juistheid van deze FML is de rechtbank niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de voor hem geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat en dat de belasting behorende bij de geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschrijdt. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij hoofdpijnklachten, tinnitus en inmiddels ook hartklachten heeft, maar dat met name zijn rugklachten hem beletten te werken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld, en zo ja, of appellant gelet op zijn beperkingen met ingang van 16 november 2014 in staat is de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
4.2.1.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig en deugdelijk onderzoek heeft verricht en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in acht genomen medische beperkingen van appellant per 16 november 2014. In de (aangepaste) FML van
5 januari 2015 is rekening gehouden met de rugklachten en de hoofdpijnklachten van appellant. Tevens is, gelet op de tinnitusklachten van appellant, een beperking aangenomen ten aanzien van geluidsbelasting. Ter zitting heeft appellant nader toegelicht dat met name zijn rugklachten hem beletten te werken en dat hij wegens die klachten veel zal uitvallen. Appellant gaat regelmatig naar een pijnpoli voor een injectie in zijn rug, waar hij slechts tijdelijk baat bij heeft. In de FML van 5 januari 2015 zijn aanzienlijke rugbeperkingen aangenomen ten aanzien van trillingsbelasting, buigen, frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, lichte voorwerpen en zware lasten hanteren tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, trappen lopen, klimmen, staan, staan tijdens het werk en gebogen en/of getordeerd actief zijn. Uit de in het dossier voorhanden zijnde gedingstukken volgt niet dat met deze beperkingen in onvoldoende mate rekening is gehouden met appellants rugklachten. Voor het aannemen van een excessief ziekteverzuim ten gevolge van deze rugklachten zijn onvoldoende aanknopingspunten. Uit de voorhanden zijnde informatie blijkt niet van een zodanig te verwachten ziekteverzuim ten tijde hier van belang dat tewerkstelling van appellant in redelijkheid niet van een werkgever kan worden verlangd. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de informatie van orthopedisch chirurg dr. C.M. Fortanier van
31 oktober 2014 is vermeld dat vooralsnog een goed resultaat van de behandeling op de pijnpoli is bereikt en dat geen nieuwe afspraak werd gemaakt. De omstandigheid dat de afgelopen jaren de rugklachten zijn verergerd en dat inmiddels ook sprake is van hartklachten, kan niet in de beoordeling worden betrokken omdat het in deze zaak gaat om de medische situatie van appellant ten tijde van de datum in geding, 16 november 2014.
4.2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 5 januari 2015, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de voor hem geselecteerde functies van magazijn-, expeditiemedewerker (SBC-code 111220), chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) niet zou kunnen verrichten. In deze functies, waarin lopen, zitten en staan voorkomt, is nauwelijks sprake van rugbelastende aspecten. Voor zover in deze functies sprake is van een belasting op de onder 4.2.1 genoemde rugbeperkingen, heeft de arbeidsdeskundige in de onder 10 van de aangevallen uitspraak genoemde rapporten voldoende gemotiveerd dat deze belasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
5. De overwegingen in 4.2.1 en 4.2.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P.B. van Onzenoort

KS