Uitspraak
16.7675 ZW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld voor appellante, die sinds 1 maart 2005 als machine operator werkzaam was. Appellante meldde zich op 8 september 2014 ziek met psychische klachten, waarna haar dienstverband op 1 september 2015 eindigde. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat appellante met ingang van 2 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in een eerdere uitspraak bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische beperkingen van appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was neergelegd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische beperkingen en dat zij recht had op een beschutte werkomgeving. De Raad oordeelde echter dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet voldoende was om de conclusies van de verzekeringsarts te weerleggen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De beslissing benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de belastbaarheid van een werknemer na ziekte.