ECLI:NL:CRVB:2018:2958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een bijstandsaanvraag op basis van niet tijdig ingeleverde documenten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 14 april 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verzocht de appellant om zich te legitimeren en nadere informatie te verstrekken. De appellant heeft zich op 3 mei 2016 gelegitimeerd, maar het college stelde bij besluit van 17 mei 2016 de aanvraag buiten behandeling, omdat de appellant de gevraagde informatie niet volledig had ingediend. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. De appellant betoogde dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld, omdat hij meende dat hij alle gevraagde stukken tijdig had ingediend. Hij verwees naar een ontvangstbevestiging van 4 mei 2016, maar de Raad oordeelde dat deze ontvangstbevestiging niet als bewijs kon dienen voor het tijdig indienen van de stukken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het aan de appellant was om aannemelijk te maken dat hij de gevraagde stukken tijdig had ingediend, wat hij niet had gedaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.