ECLI:NL:CRVB:2018:2957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
17/2660 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De appellant had bijstandsverlening ontvangen, maar het college heeft deze bijstand ingetrokken over de periode van 15 oktober 2015 tot en met 21 juni 2016. De reden voor deze intrekking was dat de appellant onvoldoende objectieve en verifieerbare informatie had verschaft over zijn financiële situatie. Dit betrof onder andere informatie over de financiering van zijn hoge hypotheeklasten, de ter beschikking staande auto en contante gelden die in zijn woning waren aangetroffen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd, waarin was geoordeeld dat de appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant ten aanzien van de hypotheeklasten, de auto en de contante gelden onvoldoende verifieerbare inlichtingen had verschaft, waardoor het college niet kon vaststellen of de appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad heeft de gronden van het hoger beroep als een herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft geen redenen gevonden om af te wijken van het oordeel van de rechtbank.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in de eerdere uitspraak zijn genoemd.

Uitspraak

17.2660 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 februari 2017, 16/7441 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 28 augustus 2018
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: J. Tuit
Voor appellant is mr. I.A.C. Cools, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Claessen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft bij besluit van 21 juni 2016 de op grond van de Participatiewet (PW) aan appellant verleende bijstand ingetrokken over de periode van 15 oktober 2015 tot en met
15 maart 2016. Bij besluit van 6 juli 2016 heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over deze periode teruggevorderd. Het college heeft de besluiten van 21 juni 2016 en
6 juli 2016 na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 augustus 2016 (bestreden besluit). Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant voldoende objectieve en verifieerbare informatie heeft verschaft over zijn financiële situatie. Daarbij gaat het om informatie over de wijze van financiering van zijn hoge hypotheeklasten, de ter beschikking van appellant staande auto en om informatie over de in zijn woning aangetroffen contante gelden. Appellant heeft betoogd dat hij met de door hem gegeven verklaringen en de door hem ingediende stukken, waaronder verklaringen van derden en schuldbekentenissen, voldoende duidelijkheid aan het college heeft verschaft.
3. De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan en heeft geoordeeld dat appellant ten aanzien van de hypotheeklasten, de auto en de contante gelden onvoldoende verifieerbare inlichtingen heeft verschaft, zodat er teveel onduidelijkheid is blijven bestaan en door het college niet kan worden vastgesteld of appellant in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad verwijst naar de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 en 6 van de aangevallen uitspraak. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust.
4. Uit dat wat onder 3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) J. Tuit (get.) M. Schoneveld

LO