ECLI:NL:CRVB:2018:2928
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor functie assistent consultatiebureau
Op 26 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van haar ZW-uitkering. Appellante, die zich op 10 juli 2009 ziek meldde vanwege rugklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv oordeelde dat zij na de voorgeschreven wachttijd met ingang van 8 juli 2011 niet meer recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante werd geschikt geacht voor verschillende functies, waaronder die van assistent consultatiebureau.
In hoger beroep betwistte appellante haar geschiktheid voor de functie van assistent consultatiebureau en bracht zij aanvullende medische informatie in. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische rapporten van het Uwv zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de functie. De Raad bevestigde dat er geen aanwijzingen waren voor ernstige psychische problematiek en dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv juist waren.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier.