ECLI:NL:CRVB:2018:2927
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die eerder als filiaalmanager werkte, had zich ziek gemeld na het faillissement van zijn werkgever en vroeg een WIA-uitkering aan. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellant volgens hen met de vastgestelde beperkingen in staat was om te werken en er geen sprake was van een verlies aan verdiencapaciteit van meer dan 35%. De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn functionele mogelijkheden correct waren vastgelegd en dat er geen onafhankelijk onderzoek door een deskundige nodig was. Hij bracht een brief van zijn psychiater in, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid niet ter discussie stond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing te weerleggen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de weigering van de WIA-uitkering.