ECLI:NL:CRVB:2018:2925
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking WIA-uitkering en zorgvuldige besluitvorming door het Uwv
In deze zaak heeft appellante, die als schoonmaakster werkte, zich ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2012 vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Echter, na een herbeoordeling in 2014 heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat er geen verlies aan verdiencapaciteit was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Noord-Holland.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist is. Ze heeft aanvullende medische stukken ingediend en verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt en stelde dat de eerder ingediende medische informatie geen nieuwe inzichten bood.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv bevestigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de medische informatie adequaat was meegewogen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de FML en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.