ECLI:NL:CRVB:2018:2925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
16/1783 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WIA-uitkering en zorgvuldige besluitvorming door het Uwv

In deze zaak heeft appellante, die als schoonmaakster werkte, zich ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2012 vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Echter, na een herbeoordeling in 2014 heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat er geen verlies aan verdiencapaciteit was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Noord-Holland.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist is. Ze heeft aanvullende medische stukken ingediend en verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt en stelde dat de eerder ingediende medische informatie geen nieuwe inzichten bood.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv bevestigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de medische informatie adequaat was meegewogen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de FML en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.1783 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 februari 2016, 15/1894 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 september 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. de Graaf hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S.N. Ketting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Partijen hebben desgevraagd nadere gegevens in het geding gebracht.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als schoonmaakster voor ongeveer 23 uur per week. Zij heeft zich ziek gemeld met ingang van 11 augustus 2010 wegens lichamelijke en later ook psychische klachten. Bij besluit van 13 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van 20 augustus 2012 tot 20 december 2014, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 22 april 2014 heeft de voormalig werkgever van appellante verzocht om een herbeoordeling. Bij besluit van 3 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante na 20 december 2014 geen recht meer heeft op een WIA‑uitkering omdat er per 27 augustus 2014 geen verlies aan verdiencapaciteit is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 16 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. Verder heeft zij overwogen dat de informatie van de behandelend artsen door de verzekeringsartsen is meegenomen in de beoordeling en dat de door appellante in de beroepsfase overgelegde medische gegevens geen twijfel wekken aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door hem vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft dan ook geen redenen gezien voor twijfel aan de juistheid van de FML van 6 februari 2015 en heeft het verzoek van appellante om inschakeling van een onafhankelijke deskundige afgewezen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat de FML onjuist is, omdat uit de door haar ingebrachte medische gegevens blijkt dat zij meer beperkt is dan aangenomen. Hiertoe heeft zij in hoger beroep nog aanvullende medische stukken ingediend. Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige. Tevens heeft appellante naar voren gebracht dat de geselecteerde functies niet passend zijn door overschrijding van de beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 april 2016 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 mei 2016 het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in beroep en hoger beroep ingediende medische informatie van de behandelende sector beoordeeld. Hij heeft geen aanleiding gezien tot bijstelling van de FML, omdat uit deze stukken niet bleek van nieuwe informatie die niet reeds ten tijde van de beoordeling in bezwaar was meegewogen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante gesproken tijdens het spreekuur en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De voorhanden medische informatie is kenbaar meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en hij heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding heeft gezien tot aanpassing van de door de verzekeringsarts vastgestelde FML.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat bij het vaststellen van de beperkingen van appellante onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, op basis van de eigen onderzoeksbevindingen en de aanwezige medische informatie van onder meer psychiater B. Köycü van 7 juli 2014 en van neuroloog H.W. ter Spill van 22 augustus 2014 overtuigend gemotiveerd dat met de door hem aangepaste FML van 6 februari 2015 recht wordt gedaan aan de medische situatie van appellante. Terecht heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige. In hoger beroep is hiervoor evenmin aanleiding, omdat ook met de nadere stukken, waaronder die over het medicijngebruik van appellante ten tijde in geding, geen twijfel is ontstaan over de juistheid van de functionele mogelijkheden van appellante per 20 december 2014.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Boer

KS