ECLI:NL:CRVB:2018:2922
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- O.V. Vries
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld. Appellant, die sinds 1998 met psychische klachten en chronische vermoeidheid uitgevallen is, heeft in 1999 een WAO-uitkering gekregen. Hij is in de uitkeringsklasse 65 tot 80% ingedeeld, met uitzondering van een periode van 2014 tot 2015 waarin zijn uitkering op 80 tot 100% was vastgesteld. In 2015 meldde appellant een verslechtering van zijn gezondheid, maar het Uwv concludeerde dat er geen nieuwe objectieve medische informatie was die de belastbaarheid van appellant zou verlagen. De rechtbank heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het standpunt van het Uwv juist is. De Raad oordeelt dat appellant niet gedurende ten minste vier weken toegenomen arbeidsongeschikt was, zoals vereist in artikel 38, eerste lid, van de WAO. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de eerder vastgestelde beperkingen van appellant niet zijn toegenomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de diagnose van chronische paroxysmale hemicrania (CPH) niet leidt tot andere of meer beperkingen dan eerder vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant.