ECLI:NL:CRVB:2018:2920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
18-3169 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidsrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. Moghni, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 27 juni 2016 het beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de intrekking van de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 november 2014, waarbij de Svb een bedrag van € 7.819,08 van verzoeker terugvorderde. Verzoeker heeft op 6 juni 2018 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij in redelijkheid niet kon wachten op het eindoordeel van de hogere beroepsprocedure.

De Centrale Raad van Beroep heeft in een eerdere tussenuitspraak van 12 december 2017 geoordeeld dat het bestreden besluit gebreken vertoonde. De Svb werd opgedragen om het gebrek te herstellen. Echter, in een brief van 5 juli 2018 gaf de Svb aan dat nader onderzoek in Marokko niet mogelijk was, waarna de Raad op 24 juli 2018 een einduitspraak deed. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk was.

Volgens de artikelen 8:104, 8:108 en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen indien er een ontvankelijk verzoek is. Aangezien de Raad al een einduitspraak had gedaan, was niet langer voldaan aan de vereisten voor ontvankelijkheid. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/3169 PW-VV
Datum uitspraak: 25 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. R. Moghni, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 juni 2016, 16/2100 (aangevallen uitspraak). Op 6 juni 2018 heeft mr. Moghni tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Verzoeker heeft sinds 1 juli 2012 - in aanvulling op zijn ouderdomspensioen - ingevolge de Algemene Ouderdomswet een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Bij besluit van 30 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 februari 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 november 2014 ingetrokken en de over die periode ten onrechte betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 7.819,08 van verzoeker teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad heeft bij tussenuitspraak van 12 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4261, geoordeeld dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft wegens strijd met
artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien niet uitgesloten werd geacht dat de Svb het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door het verrichten van een nader onderzoek en aldus de feitelijke grondslag van het bestreden besluit nader kan motiveren, bestond aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de Svb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
3.1.
Vervolgens heeft mr. Moghni de Raad verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de Svb aan verzoeker voorschotten zal toekennen nu in redelijkheid niet meer kan worden gevergd het eindoordeel van de hogere beroepsprocedure af te wachten.
3.2.
Bij brief van 5 juli 2018 heeft de Svb te kennen gegeven dat het doen van nader onderzoek in Marokko niet mogelijk is gebleken. Gelet hierop heeft de Raad op 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2328, op grond van wat in de onder 1.3 genoemde tussenuitspraak is overwogen, een einduitspraak gedaan.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, in verbinding met
artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Op grond van artikel 8:81 van de Awb, voor zover hier van belang, is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter (formele connexiteit). Nu de Raad op 24 juli 2018 uitspraak heeft gedaan, is niet (langer) aan dit vereiste voldaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
Het verzoek is gelet op 4.1 en 4.2 kennelijk niet-ontvankelijk, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

IJ