ECLI:NL:CRVB:2018:2920
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidsrechtelijke zaak
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. Moghni, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 27 juni 2016 het beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de intrekking van de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 november 2014, waarbij de Svb een bedrag van € 7.819,08 van verzoeker terugvorderde. Verzoeker heeft op 6 juni 2018 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij in redelijkheid niet kon wachten op het eindoordeel van de hogere beroepsprocedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een eerdere tussenuitspraak van 12 december 2017 geoordeeld dat het bestreden besluit gebreken vertoonde. De Svb werd opgedragen om het gebrek te herstellen. Echter, in een brief van 5 juli 2018 gaf de Svb aan dat nader onderzoek in Marokko niet mogelijk was, waarna de Raad op 24 juli 2018 een einduitspraak deed. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk was.
Volgens de artikelen 8:104, 8:108 en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen indien er een ontvankelijk verzoek is. Aangezien de Raad al een einduitspraak had gedaan, was niet langer voldaan aan de vereisten voor ontvankelijkheid. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.