ECLI:NL:CRVB:2018:2900

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
16/7160 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar kinderbijslag door Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had verklaard. Appellant, woonachtig in Spanje, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn recht op kinderbijslag per 1 januari 2015. De Svb stelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, omdat het na de wettelijke termijn van zes weken was ontvangen. Appellant betwistte dit en voerde aan dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden, maar dat hij nooit de beslissing had ontvangen omdat deze elektronisch was verzonden naar zijn Berichtenbox, waar hij geen toegang meer toe had.

De Raad oordeelde dat appellant voldoende had aangetoond dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden en dat de Svb niet had onderkend dat het besluit niet per post was verzonden. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat appellant niet in verzuim was geweest. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar ongegrond, maar oordeelde dat de Svb in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de communicatie naar belanghebbenden, vooral wanneer deze in het buitenland verblijven.

Uitspraak

16/7160 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2016, 15/7635 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Spanje) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 13 september 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bogaerts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bogaerts. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
K. van Ingen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 23 februari 2015 heeft de Svb het recht op kinderbijslag beëindigd met ingang van het eerste kwartaal van 2015.
1.2.
Appellant heeft een bezwaarschrift aan de Svb doen toekomen dat gedateerd is op
15 maart 2015 en dat op 18 mei 2015 door de Svb is ontvangen.
1.3.
Op vragen van de Svb heeft appellant in brieven van 19 juli 2015 en 8 oktober 2015 verklaard dat hij telefonisch contact heeft opgenomen met de Svb toen de kinderbijslag niet werd uitbetaald. Een medewerker van de Svb heeft hem verteld dat hem daarover een brief was gestuurd en dat hij daartegen nog bezwaar kon maken. Appellant heeft gesteld deze brief nooit te hebben ontvangen. Een paar dagen na dit telefoongesprek heeft hij op 15 maart 2015 het bezwaarschrift ingediend, aldus appellant.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 30 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen en de door appellant genoemde argumenten waarom het bezwaarschrift te laat was geen geldige redenen zijn om het bezwaarschrift inhoudelijk te behandelen.
2.1.
In beroep heeft de Svb, na vragen van de rechtbank, in een brief van 1 april 2016 verklaard dat het besluit van 23 februari 2015 niet per post is verzonden aan appellant maar langs elektronische weg is verzonden naar de Berichtenbox van appellant. De Svb heeft dit eerder niet onderkend. Appellant heeft in reactie hierop aangevoerd dat dit overeenkomt met zijn verklaring dat hij nooit een brief heeft ontvangen. Hij heeft voorts aangevoerd dat hij geen toegang meer heeft tot de Berichtenbox omdat zijn DigiD is geblokkeerd toen hij is verhuisd naar Spanje en omdat hij door de verhuizing niet beschikt over een pc en internet.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant niet heeft onderbouwd dat zijn DigiD is geblokkeerd toen hij naar het buitenland verhuisde, daargelaten of het in dat geval niet op de weg van appellant lag om maatregelen te treffen. De rechtbank heeft geen grond gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten omdat appellant zelf verantwoordelijk is voor het regelmatig raadplegen van zijn Berichtenbox.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hij het besluit van 23 februari 2015 niet per post heeft ontvangen maar in zijn digitale Berichtenbox, wat pas in beroep duidelijk is geworden. Gelet op de mededeling van de Svb-medewerker in het telefonisch contact dat heeft plaatsgevonden, mocht hij ervan uitgaan dat deze brief per post was verzonden. Hij heeft voorts bij het aanmaken van de Berichtenbox aangegeven belangrijke berichten van de overheid per post te willen ontvangen en niet per e-mail. Op het moment dat hij kennis kreeg van het besluit heeft hij zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt.
3.2.
De Svb heeft naar voren gebracht dat het maken van een profiel op MijnOverheid erop duidt dat de belanghebbende kiest voor het ontvangen van besluiten via de elektronische weg in plaats van via de post. Ter zitting heeft de Svb hieraan toegevoegd dat na 1 juli 2012 niet meer de mogelijkheid bestaat om voor de Svb op MijnOverheid aan te geven berichten ook per post te willen ontvangen. De Svb heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Op grond van artikel 2:14 van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzenden indien een geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant heeft aangegeven dat hij besluiten van de Svb digitaal in zijn Berichtenbox wil ontvangen en dat het primaire besluit van 23 februari 2015 op of rond deze datum in zijn Berichtenbox is geplaatst. Vaststaat dat het bezwaarschrift van appellant tegen dit besluit op 18 mei 2015 door de Svb is ontvangen.
4.3.
In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het bezwaarschrift is niet tijdig – te weten na 6 respectievelijk
13 april 2015 – ontvangen.
4.4.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het bezwaarschrift is gedateerd op 15 maart 2015. Appellant heeft schriftelijk verklaard dat hij op 15 maart 2015, enkele dagen na het telefonisch contact met de Svb, het bezwaarschrift heeft ingediend. Het bezwaarschrift begint met de zin: “Hierbij maak ik bezwaar tegen uw beslissing van 23 februari 2015 over stopzetten van kinderbijslag…”. Appellant heeft het bezwaarschrift dus voor afloop van de termijn verzonden.
4.5.
De vraag rijst of het feit dat het tijdig verzonden bezwaarschrift door de Svb na afloop van de termijn is ontvangen verschoonbaar is. Gelet op de vaste rechtspraak bij verzending vanuit het buitenland moet een betrokkene verzenden op een tijdstip en met gebruikmaking van een middel dat niet het ernstige risico in zich draagt dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb wordt overschreden (zie de uitspraak van de Raad van 31 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6714). Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is door de wetgever onderkend dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onvoldoende kan zijn voor verzendingen vanuit het buitenland. Onder omstandigheden kan in die gevallen artikel 6:11 van de Awb worden toegepast. Daarvoor is wel vereist dat de betrokkene het bezwaarschrift heeft verzonden op een tijdstip dat en met gebruikmaking van een middel dat niet het ernstige risico in zich draagt dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb wordt overschreden.
4.6.
Daargelaten wat naar voren is gebracht over het niet per post verzonden zijn van het besluit van 23 februari 2015 en de gestelde belemmeringen bij de toegang tot de Berichtenbox, het op 15 maart 2015 door appellant opgestelde bezwaarschrift is zeer tijdig verzonden. Gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb had het bezwaarschrift uiterlijk binnen een week na afloop van de termijn, dat wil zeggen uiterlijk 13 april 2015, ontvangen moeten zijn.
4.7.
Appellant heeft voldaan aan de in de rechtspraak vermelde criteria voor ontvankelijkheid van een te laat ontvangen bezwaarschrift vanuit het buitenland. Hij heeft zijn bezwaarschrift ruim voor het einde van de termijn verzonden en met gebruikmaking van een middel, de Spaanse post, dat niet het risico van termijnoverschrijding met zich brengt. Appellant heeft hiermee al datgene gedaan wat van hem redelijkerwijs verwacht mocht worden. Redelijkerwijs kan niet worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Het bezwaarschrift had ontvankelijk dienen te worden verklaard en het bestreden besluit kan daarom geen stand houden.
4.8.
De Raad zal voorts het geschil ten gronde beslissen nu partijen zich hierover inhoudelijk hebben uitgelaten en de gedingstukken voldoende gegevens bevatten om tot een oordeel te komen. Appellant woonde ten tijde in geding in Spanje en was geen ingezetene van Nederland. Hij verrichte evenmin arbeid in Nederland. Op grond van artikel 6 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is hij dan niet verzekerd ingevolge de AKW en om die reden heeft hij geen recht op kinderbijslag.
4.9.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het bestreden besluit worden vernietigd en zal het bezwaar ongegrond worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 oktober 2015;
  • verklaart het bezwaar ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 30 oktober 2015;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.002,-;
- bepaalt dat de Svb het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2018.
(getekend) E.E.V. Lenos
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
JvC