ECLI:NL:CRVB:2018:2894
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als filiaalmedewerkster werkte, had zich op 1 oktober 2012 ziek gemeld met diverse klachten. Het Uwv had op basis van medische rapporten vastgesteld dat zij per 29 september 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en daarom niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een herbeoordeling.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij het medisch oordeel van het Uwv onderschreef. Appellante stelde in hoger beroep dat de conclusies van het Uwv onterecht waren, omdat zij volgens haar meer beperkingen had dan vastgesteld. Tijdens de zitting voerde zij aan dat de geduide functies niet geschikt voor haar waren, gezien haar longklachten en de beperkingen die door de bedrijfsarts waren vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het medisch oordeel van het Uwv had onderschreven. De Raad concludeerde dat appellante geen objectieve medische gegevens had overgelegd die haar stelling konden onderbouwen. De Raad bevestigde dat het beoordelingskader voor de Ziektewet en de WIA verschilt, en dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante correct was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.