ECLI:NL:CRVB:2018:2891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
21 september 2018
Zaaknummer
15/6543 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op kinderbijslag vanaf 1989

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft het recht op kinderbijslag van appellant, die in zijn leven laatstelijk woonachtig was in Marokko. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder besloten om het recht op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 1989 niet te herzien, wat door de rechtbank werd vernietigd wegens een motiveringsgebrek. De Svb heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, maar de Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van de eerdere uitspraak, omdat de Svb in het nieuwe besluit duidelijkheid heeft verschaft over de uitbetaling van de kinderbijslag. De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen het nieuwe besluit ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de rol van de Svb in het verstrekken van informatie over uitkeringen.

Uitspraak

15.6543 AKW, 15/8419 AKW

Datum uitspraak: 20 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2015, 14/8180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De erven van [appellant] , die in zijn leven laatstelijk gewoond heeft te
[woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van
artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In vervolg op een brief van appellant aan de Koning heeft de Svb na een herbeoordeling bij besluit van 26 mei 2014 geweigerd om het recht op kinderbijslag van appellant vanaf het eerste kwartaal van 1989 te herzien. Deze beslissing heeft de Svb bij besluit op bezwaar van 6 november 2014 (bestreden besluit I) gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit I gegrond verklaard wegens een motiveringsgebrek en dit besluit vernietigd. Daarbij is de Svb opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
3. Hangende het hoger beroep heeft de Svb bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit II) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 mei 2014 op basis van een nadere motivering opnieuw ongegrond verklaard. Omdat appellant zich niet kon verenigen met bestreden besluit II, heeft de Raad bestreden besluit II met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb in zijn beoordeling betrokken.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Allereerst wordt vastgesteld dat appellant gelet op bestreden besluit II geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
Bij bestreden besluit II heeft de Svb ter uitvoering van de aangevallen uitspraak duidelijkheid verschaft over het recht op kinderbijslag van appellant vanaf het eerste kwartaal van 1989. Ten overvloede is daarbij vermeld dat alle kinderbijslag waarop appellant recht heeft, ook aan hem is uitbetaald.
4.4.
In reactie op bestreden besluit II heeft appellant alleen nog betwist dat alle kinderbijslag waarop hij recht heeft, aan hem is uitbetaald. Deze stellingname van appellant kan niet leiden tot vernietiging van bestreden besluit II. Daarom zal het beroep van appellant tegen bestreden besluit II ongegrond worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) P. Boer

OS