ECLI:NL:CRVB:2018:2863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
16/4972 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking en terugvordering van algemene bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2016, waarin de intrekking van de algemene bijstand en de terugvordering van gemaakte kosten van bijstand aan de orde zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft in een tussenuitspraak van 13 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1065, geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland een gebrek in het besluit van 16 oktober 2015 moest herstellen. Het college heeft vervolgens op 29 mei 2018 een nieuw besluit genomen, waartegen appellanten hun zienswijze hebben gegeven en het hoger beroep tegen de boete hebben ingetrokken. De Raad heeft besloten dat een nader onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.

In de beoordeling heeft de Raad vastgesteld dat de intrekking van de algemene bijstand en de terugvordering van kosten over de periode van 4 september 2014 tot en met 11 februari 2015 niet stand kunnen houden. Het college heeft in het nadere besluit de intrekking en terugvordering van een bedrag van € 3.808,32 laten vervallen, waardoor de totale terugvordering nu € 43.204,57 bedraagt. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de intrekking en terugvordering van de algemene bijstand en het bestreden besluit vernietigd. Het nadere besluit is als een juiste uitvoering van de tussenuitspraak beoordeeld, en het beroep tegen dit besluit is ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.252,50. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 september 2018.

Uitspraak

16.4972 WIJ, 16/4973 WIJ, 18/4036 WIJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2016, 15/4457 en 15/4555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (college)
Datum uitspraak: 12 september 2018
PROCESVERLOOP
Bij tussenuitspraak van 13 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1065, heeft de Raad het college opgedragen het geconstateerde gebrek in het besluit van 16 oktober 2015 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 29 mei 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Namens appellanten heeft mr. D.J. Bomhof, advocaat, zijn zienswijze gegeven over het nadere besluit. Daarbij heeft hij namens appellanten het hoger beroep tegen de boete ingetrokken.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
2. In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van
16 oktober 2015 (bestreden besluit) deels moet worden vernietigd omdat de intrekking van de algemene bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 4 september 2014 tot en met 11 februari 2015 geen stand kunnen houden. De Raad heeft het college opgedragen het gebrek in het besluit van 16 oktober 2015 te herstellen.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college het nadere besluit genomen. Het college heeft daarbij, voor zover hier nog van belang, de intrekking en terugvordering van algemene bijstand over de periode van 4 september 2014 tot en met 11 februari 2015, berekend op een bedrag van € 3.808,32, laten vervallen. Dat betekent dat nog sprake is van een terugvordering van € 43.204,57, in plaats van € 47.012,89. Dit betekent ook dat het bedrag waarover appellante mede hoofdelijk aansprakelijk is met € 3.808,32 wordt verlaagd. Dit bedrag komt daardoor uit op € 2.639,37, in plaats van € 6.447,69.
4. Appellanten hebben in hun zienswijze ten aanzien van het nadere besluit vermeld geen opmerkingen te hebben over de intrekking en terugvordering.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
5.1.
Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen en geoordeeld zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de intrekking en terugvordering van algemene bijstand. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover het ziet op de intrekking en terugvordering van algemene bijstand over de periode van 4 september 2014 tot en met 11 februari 2015.
Het nadere besluit
5.2.
Het nadere besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
5.3.
Geoordeeld wordt dat het college met dit nadere besluit een juiste uitvoering heeft gegeven aan de in de tussenuitspraak neergelegde opdracht. Het beroep tegen dit besluit zal ongegrond worden verklaard.
Slot
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten in hoger beroep tot een bedrag van € 1.252,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de intrekking en terugvordering van algemene bijstand;
  • verklaart het beroep in zoverre gegrond en vernietigt het besluit van 16 oktober 2015 voor zover het betrekking heeft op de intrekking en terugvordering van algemene bijstand over de periode van 4 september 2014 tot en met 11 februari 2015;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige voor zover nog aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 mei 2018 ongegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten in hoger beroep tot een bedrag van € 1.252,50;
  • bepaalt dat het college het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff

LO