Uitspraak
17.6833 AOR
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1947 in het voormalig Nederlands Indië, had in juni 2016 een verzoek ingediend om toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Dit verzoek werd afgewezen bij besluit van 6 december 2016, en de afwijzing werd na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 8 september 2017. De verweerder stelde dat appellante niet in omstandigheden heeft verkeerd die onder de AOR vallen, en dat er onvoldoende bewijs was om haar claims te onderbouwen.
Tijdens de zitting op 6 september 2018 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. J.C.M. van Berkel. De verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad heeft de situatie in Ullath op het eiland Saparua onderzocht, waar appellante beweerde dat zij ongeregeldheden had ervaren in de periode van 1951 tot 1953. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat deze ongeregeldheden zich in de relevante periode hebben voorgedaan, en dat de historische gegevens de claims van appellante niet ondersteunden.
De Raad heeft de argumenten van beide partijen overwogen en kwam tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 september 2018.