4.2.De centrale vraag is hier of de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate is veroorzaakt door het werk en/of de werkomstandigheden van betrokkene.
4.3.1.Partijen hebben zich in dit geschil ieder laten bijstaan door een medisch deskundige: het college door Bartstra en betrokkene door Rooijackers.
4.3.2.In het rapport van 23 december 2014 van Rooijackers en Stigter is het volgende geconcludeerd:
- (blz. 5): “Gelet op de potentiele blootstelling aan Biomos wordt een
- (blz. 6): “Conclusie: niet specifieke interstitiële longaandoening, ILD, niet passend bij een extrinsieke allergische alveolitis. Sterke aanwijzing voor een arbeidsgerelateerd obstructief longlijden, astma of COPD met bronchiale hyperreactiviteit, gecombineerd restrictief en obstructief gestoorde longfunctie en sterk afgenomen diffusiecapaciteit. Fors beperkte belastbaarheid.”
In zijn e-mailbericht van 5 mei 2015 heeft Rooijackers verder toegelicht dat de zinsnede in het rapport ‘sterke aanwijzingen voor arbeidsgerelateerd astma/COPD’ op twee varianten slaat, te weten het causaal verband tussen ontstaan van de aandoening en beroepsmatige blootstelling en geen causaal verband maar een reeds bestaande aandoening die door beroepsmatige blootstelling wordt verergerd. Wat betreft het causaal verband heeft Rooijackers toegelicht dat de aanwezigheid daarvan sterk wordt overwogen, maar dat om het causaal verband verder te bewijzen (of te ontkrachten) een meer diepgaande analyse van de aard en mate van blootstelling nodig is.
4.3.3.Zoals blijkt uit het rapport van 4 augustus 2015 van Bartstra is door hem een werklocatieonderzoek gedaan. Aanknopende bij de door Rooijackers gestelde diagnoses is Bartstra tot de volgende conclusies gekomen:
ILD: geen causaal verband met de opgedragen werkzaamheden (het werken met Biomos);
Astma of COPD GOLD I-II: het causaal verband is aannemelijk. Dit causaal verband berust op een relevante blootstelling aan Biomos en de combinatie van de persoonsgeboden factor roken, die samen met de blootstelling een enorm verhoogde kans geeft op het ontwikkelen van deze diagnose;
Acute oog en neus irritaties bij werken met Biomos. Het causaal verband is vrijwel zeker.
De arbeidsongeschiktheid van betrokkene is volgens Bartstra gebaseerd op zowel energetische beperkingen als beperkingen voor blootstelling aan luchtwegprikkelende stoffen. De energetische beperkingen zijn niet op te splitsen naar een van de vastgestelde diagnoses, terwijl de beperkingen voor blootstelling aan luchtwegprikkelende stoffen berusten op bronchiale hyperreactiviteit op basis van aandoening 2. Daarmee is niet vast te stellen of de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak in de opgedragen werkzaamheden vindt.
4.3.4.De Raad heeft na de zitting van 7 september 2017 het onderzoek heropend en de volgende vragen aan Rooijackers gesteld:
- is het gezien de langdurige blootstelling aan het middel en de toegepaste hoge(re) concentratie een gerechtvaardigde inschatting dat de energetische beperkingen als gevolg van aandoening 1 én aandoening 2 in overwegende mate zijn veroorzaakt door het contact met het middel?
- in hoeverre en in welke mate vormen het “dagpatroon” van betrokkene en de feitelijke ontwikkeling van de klachten ook voor de medische beoordeling hiervan relevante factoren?
4.3.5.Bij brief van 25 oktober 2017 heeft Rooijackers, voor zover van belang, geantwoord dat uit de inspanningstest op de fietsergometer kan worden vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van een afgenomen energetische belastbaarheid en een marginale ventilatoire beperking, waarbij zowel naar oorzaak (kwalitatief) als bijdrage (kwantitatief) geen onderscheid kan worden gemaakt tussen aandoening 1 en aandoening 2. Voor het beoordelen van de mate waarin de energetische belastbaarheid wordt beïnvloed door wisselende klachten en longfunctie als gevolg van aandoening 2, wordt gebruikt gemaakt van het ontstaan en het beloop van de klachten evenals het dagpatroon. Dat leidt volgens Rooijackers tot de conclusie dat betrokkene sinds het gebruik van het middel veel extra klachten en beperkingen is gaan ervaren, waarbij een relatie met aandoening 2 plausibel is. Zijn eindconclusie is dat de energetische beperkingen in overwegende mate zijn veroorzaakt door het contact met het middel en de daardoor veroorzaakte aandoening 2. Rooijackers heeft na kennisneming van de schriftelijke reacties van Bartstra zijn conclusie gehandhaafd, laatstelijk bij brief van 18 juni 2018.
4.3.6.Het college heeft zich volledig achter de conclusies van Bartstra geschaard. Het college meent dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet in overwegende mate is veroorzaakt door de blootstelling aan het middel, omdat voor de oorzaken van de energetische beperkingen geen percentage is aan te geven. Een objectieve conclusie over de ernst van de aandoening mag volgens Bartstra niet worden gebaseerd op de historische anamnese en het dagpatroon. Voor de belastbaarheid in de post-expositieperiode kan daaruit geen permanent durende ‘in overwegende mate’ worden geconcludeerd, aldus Bartstra. Hij acht een historische anamnese onbetrouwbaar en is van mening dat, nu een meting van arteriële bloedgaswaarden ontbreekt, in dit geval onvoldoende objectieve gegevens aanwezig zijn om over de causaliteit een gefundeerd oordeel te geven.
4.3.7.Betrokkene heeft zich geheel aangesloten bij de conclusies van Rooijackers.
4.3.8.De Raad komt op grond van wat in 4.2 tot en met 4.3.6 is weergegeven tot het oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene in overwegende mate is veroorzaakt door de blootstelling aan het middel. De Raad volgt Rooijackers in zijn conclusie. Zijn rapportage, in zijn hoedanigheid van medisch specialist (longarts) en nadere schriftelijke toelichting geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. De conclusie is goed gemotiveerd en steunt op de bevindingen. De Raad acht de motivering van de conclusie waartoe bedrijfsarts Bartstra is gekomen minder overtuigend. Zijn standpunt dat de historische anamnese, voor zover die dient ter vaststelling van de ernst van de aandoening, onbetrouwbaar is, is niet onderbouwd. Bovendien deelt de Raad het standpunt van Rooijackers dat de ernst van de aandoening niet ter zake doet, maar dat het gaat om de gevolgen van aandoening 2 voor de ervaren klachten en het dagpatroon. Dagpatroon en klachten zijn - naast andere factoren - relevante factoren in de beoordeling van de energetische beperkingen als gevolg van de blootstelling aan Biomos. De Raad ziet voorts geen aanleiding te twijfelen aan het relaas van betrokkene over zijn klachten en dagpatroon. Verder speelt bij het oordeel van de Raad een rol het belang van andere factoren waarvan Rooijackers ter zitting van de Raad het belang heeft onderstreept; met name de langdurige blootstelling aan en een viervoudig hogere concentratie van het middel dan het CTGB voorschrijft. Voorts is in de rapportages gewezen op de hoge druk waarmee het middel is verneveld, waardoor een verhoogde inadembare concentratie van het middel in de lucht is gekomen en op het niet gebruiken van de beschermende middelen die zijn voorgeschreven. Verder ontbreken aanwijzingen dat aandoening 1 in de periode van blootstelling toenam, zoals ook is vermeld in de brief van 25 oktober 2017 van Rooijackers. Tot slot kent de Raad betekenis toe aan het feit dat beide deskundigen het erover eens zijn, zoals ter zitting is vastgesteld, dat de factor roken voor het ontstaan van aandoening 2 niet van belang is . Dit alles brengt mee dat betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat zijn arbeidsongeschiktheid in overwegende mate is veroorzaakt door contact met het middel en daarmee door het werk. Nu aldus sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst was het college niet bevoegd de bestreden korting toe te passen en die korting te verlengen.