In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen, waarbij een maatwerkvoorziening schoonmaakondersteuning is toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante had bezwaar gemaakt tegen het aantal uren schoonmaakondersteuning dat haar was toegekend, namelijk vier uur per week, en stelde dat zij recht had op vijfeneenhalf uur per week vanwege haar gezondheidsproblemen, waaronder allergieën en psoriasis. Het college had het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij het stelde dat het aantal uren in overeenstemming was met de normtijden zoals vastgelegd in de beleidsregels van de gemeente Emmen.
De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het college het aantal uren schoonmaakondersteuning correct had vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met H. Achtot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 september 2018.