In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant, die zich op 3 maart 2010 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, heeft in 2012 een hersteldverklaring ontvangen, wat leidde tot het beëindigen van zijn ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische klachten onvoldoende zijn onderkend en dat de FML niet adequaat is aangepast. De Centrale Raad van Beroep heeft een deskundige ingeschakeld, die op basis van aanvullend onderzoek tot de conclusie kwam dat appellant een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,63% had. Het Uwv heeft daarop zijn beslissing aangepast en appellant recht gegeven op een loongerelateerde WGA-uitkering. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond werd verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.