ECLI:NL:CRVB:2018:2812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
18/2915 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende duidelijkheid over woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante had op 14 november 2016 een aanvraag voor bijstand ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet voldeed aan haar inlichtingenverplichting, doordat zij tijdens een gesprek op 2 februari 2017 voortijdig het gesprek beëindigde. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellante recht had op bijstand.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Raad oordeelde dat appellante onvoldoende duidelijkheid had verschaft over haar woon- en leefsituatie. De Raad stelde vast dat appellante, ondanks haar verklaring dakloos te zijn, regelmatig werd waargenomen bij de woning van haar ex-vriend in België. Dit leidde tot onduidelijkheid over haar hoofdverblijf, wat essentieel is voor het vaststellen van haar recht op bijstand.

De Raad concludeerde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden en dat het college terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen en de verstrekte voorschotten had teruggevorderd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 2915 PW

Datum uitspraak: 11 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 april 2018, 17/3380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.M. McKernan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. McKernan. Tevens is aanwezig [naam] ( [X] ), schuldhulpverlener. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Benning-Hellenbrand.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 14 november 2016 heeft appellante zich gemeld om bijstand aan te vragen. Op 30 november 2016 heeft zij de aanvraag ingediend. Zij heeft op het aanvraagformulier vermeld dat de [adres] haar briefadres is. Ze maakt gebruik van de dag- en nachtopvang van Moveoo.
1.2.
Bij besluiten van 19 december 2016 en 18 januari 2017 heeft het college appellante voorschotten toegekend van € 150,-, respectievelijk € 400,-.
1.3.
Bij besluit van 8 februari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 september 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen en de verstrekte voorschotten teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante, door het gesprek op 2 februari 2017 voortijdig te beëindigen, niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 14 november 2016 tot en met 7 februari 2017, de datum met ingang waarvan appellante naar aanleiding van een latere aanvraag bijstand ontvangt.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft.
4.3.
Appellante heeft de in 4.2 bedoelde duidelijkheid niet verschaft, nu zij onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar hoofdverblijf vanaf het moment van de melding. Appellante heeft op haar aanvraagformulier vermeld dat zij dakloos is. Bij waarnemingen in de te beoordelen periode heeft een casemanager van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Sittard-Geleen appellante veelvuldig gezien bij de woning van K, haar ex-vriend en ook vader van haar kind, woonachtig in [gemeente] , België. Appellante heeft in verband met haar aanvraag op 2 februari 2017 een gesprek gevoerd met haar consulent en een sociaal rechercheur. Daarbij was [X] als begeleider aanwezig. Nadat appellante meerdere keren is gevraagd naar haar verblijf bij K en na te zijn geconfronteerd met de waarnemingen en het feit dat zij, anders dan zij in het gesprek eerder had verklaard, die ochtend vanuit [gemeente] naar het gesprek was gekomen, heeft appellante het gesprek voortijdig beëindigd. De stukken geven er geen blijk van dat appellante, zoals zij stelt, niet langer in staat was het gesprek te voeren of dat er druk op haar werd uitgeoefend. Zij heeft bij aanvang van het gesprek weliswaar verklaard dat het niet goed met haar ging, maar uit het gespreksverslag, dat in vraag-antwoordvorm is weergegeven, volgt dat zij op heldere wijze gedetailleerde antwoorden gaf op de vragen die haar gesteld werden. Pas nadat zij werd geconfronteerd met de waarnemingen en C appellante aangaf vragen niet te beantwoorden, kantelde het gesprek en verklaarde appellante uiteindelijk dat zij zich niet in staat voelde het gesprek verder voort te zetten. Hiermee is de onduidelijkheid die het college had over de woon- en verblijfsituatie van appellante blijven bestaan.
4.4.
Dat de sociaal rechercheur die aanwezig was tijdens het gesprek ook betrokken was bij de eerdere intrekking van de bijstand van appellante, maakt niet dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. Anders dan appellante aanvoert, ging het tijdens het gesprek niet over de eerdere intrekking. Ook was er voor het college geen aanleiding om, zoals appellante stelt, een huisbezoek af te leggen. Appellante had immers verklaard dakloos te zijn. Het is bovendien aan appellante om duidelijkheid te verschaffen over haar woon- en leefsituatie en de door het college geconstateerde onduidelijkheden weg te nemen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college geen openheid van zaken te geven over haar woon- en leefsituatie als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft dan ook terecht de aanvraag van appellante afgewezen en de verstrekte voorschotten teruggevorderd. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2018.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) C.A.E. Bon
GdJ