ECLI:NL:CRVB:2018:2809
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van zorgindicatie onder de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft verzoekster, geboren in 1964 en met diverse gezondheidsproblemen, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het bezwaar van verzoekster tegen een besluit van het CIZ werd behandeld. Verzoekster had een aanvraag gedaan voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) en was aanvankelijk geïndiceerd voor zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging. Echter, het CIZ had later de indicatie beëindigd, wat leidde tot het indienen van hoger beroep door verzoekster.
Tijdens de procedure heeft het CIZ een herziene beslissing genomen en verzoekster opnieuw geïndiceerd voor zorgprofiel VG 04, met terugwerkende kracht. Verzoekster heeft echter aangevoerd dat deze indicatie niet voldeed aan haar zorgbehoefte en dat er sprake was van een overbelaste zorgsituatie. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster voldoende zorg ontving en dat er geen noodzaak was om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoekster in staat zou zijn om haar zorgverleners te betalen op basis van de nieuwe indicatie. De uitspraak werd gedaan door R.M. van Male, met Y. Azirar als griffier, en vond plaats op 5 september 2018.