ECLI:NL:CRVB:2018:2800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
18/1778 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bonusverlof bovenop compensatieverlof afgewezen; recht op bonusverlof bij 62 jaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek van de betrokkene, een ambtenaar bij de Belastingdienst, om bovenop zijn gespaarde compensatieverlof in aanmerking te komen voor 25% bonusverlof zoals geregeld in de Verlofspaarregeling rijkspersoneel. Dit verzoek was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Financiën. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, waarbij aan de betrokkene het bonusverlof was toegekend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de betrokkene, die de leeftijd van 62 jaar had bereikt, recht had op het bonusverlof. De Raad stelde vast dat de regelgeving, zoals die gold ten tijde van de aanvraag, niet voorzag in een verval van de gespaarde uren compensatieverlof. De Raad benadrukte dat de overgangsbepalingen in de Levensloopregeling niet in de weg stonden aan het recht van de betrokkene op bonusverlof, en dat de Verlofspaarregeling van toepassing bleef. De Raad concludeerde dat de betrokkene recht had op een verhoging van zijn compensatieverlof met het bonusverlof van 25% en dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet slaagde.

Uitspraak

18.1778 AW

Datum uitspraak: 13 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 februari 2018, 17/2318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens de staatssecretaris heeft mr. M.C. Nijholt hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Nijholt. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
[X.]

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren [ìn] 1954, is werkzaam bij de Belastingdienst en heeft vanaf 1997 in totaal 1410 uren compensatieverlof gespaard. Betrokkene heeft dit compensatieverlof niet opgenomen of ingebracht in een andere regeling.
1.2.
Bij besluit van 23 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 april 2017 (bestreden besluit), is het verzoek van betrokkene om, bovenop het compensatieverlof, in aanmerking te komen voor 25% bonusverlof als bedoeld in de Verlofspaarregeling rijkspersoneel (Stcrt. 2003, nr. 59; Verlofspaarregeling) afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 23 januari 2017 herroepen. Daarbij is aan betrokkene 25% bonusverlof over het door hem tot 1 januari 2006 gespaarde compensatieverlof toegekend en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank onderschreef niet het standpunt van de staatssecretaris dat artikel 6.1.1, vijfde lid, van de Verlofspaarregeling, als gevolg van de inwerkingtreding van de Levensloopregeling rijkspersoneel (Levensloopregeling), niet meer op betrokkene van toepassing is. Niet kan worden onderschreven, aldus de rechtbank, dat artikel 7.2.1 van de Levensloopregeling alleen geldt voor mensen die óók spaarverlof onder de Verlofspaarregeling hebben opgebouwd. De rechtbank heeft niet kunnen uitsluiten dat zowel artikel 7.1.1 als artikel 7.2.1 van de Levensloopregeling op betrokkene van toepassing is. De rechtbank was verder van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt dat de door betrokkene gespaarde compensatie formeel al was komen te vervallen en om die reden niet meer tot een bonus heeft kunnen leiden.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op 1 januari 1997 is in werking getreden het Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, nr. AD96/U1026 (Stcrt. 1996, nr. 233; Besluit). Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Besluit heeft de ambtenaar met een werkweek van meer dan 36 uur, recht op compensatie in vrije dagen. In het tweede lid van artikel 1 is bepaald dat de compensatie kan worden opgenomen binnen een tijdvak van een jaar of over een periode van zeven jaren kan worden opgespaard, waarna de gespaarde dagen aaneengesloten worden opgenomen.
3.2.
Op 1 april 2003 is, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003, de Verlofspaarregeling in werking getreden. Artikel 6.1.1, eerste lid, van de Verlofspaarregeling bepaalt dat met ingang van de datum waarop de Verlofspaarregeling in werking treedt, niet meer kan worden aangevangen met het sparen van compensatieverlof op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit. De ambtenaar die op de datum van inwerkingtreding van de Verlofspaarregeling reeds compensatie spaart op grond van het Besluit, kan tot
1 januari 2007 blijven doorsparen en de gespaarde uren op of na die datum aaneengesloten opnemen. Artikel 6.1.1, vijfde lid, van de Verlofspaarregeling bepaalt dat aan de ambtenaar die de gespaarde compensatie opneemt bij het bereiken of bereikt hebben van de leeftijd van 62 jaar, onmiddellijk aansluitend aan de periode van de opgenomen compensatie buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt verleend (bonusverlof). De duur van dit buitengewoon verlof is gelijk aan 25% van de opgenomen compensatie.
3.3.
Met ingang van 1 januari 2006 is de Levensloopregeling (Stcrt. 2005, nr. 222) van kracht geworden
.Zowel het Besluit als de Verlofspaarregeling is met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken. In hoofdstuk 7 van de Levensloopregeling zijn, voor zover hier van belang, de volgende overgangsbepalingen opgenomen:
Ҥ 7.1 Compensatie in vrije dagen (Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van
25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Stcrt. 233)
Artikel 7.1.1
1. Op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op compensatie in vrije dagen blijft het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026 (Stcrt. 233), zoals dat luidde op 31 december 2005, van toepassing, voor zover die aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge de Levensloopregeling rijkspersoneel.
2. (…)
§ 7.2 Verlofspaarregeling rijkspersoneel
Artikel 7.2.1
1. Op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op spaarverlof en compensatie in vrije dagen blijft de Verlofspaarrekening rijkspersoneel, zoals die luidde op 31 december 2005, van toepassing, voor zover die aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge de Levensloopregeling rijkspersoneel.
2. (…)”
3.4.
De Raad stelt voorop dat noch in artikel 1, tweede lid, van het Besluit, noch in
artikel 6.1.1, eerste lid, van de Verlofspaarregeling, noch in de overgangsbepalingen van de Levensloopregeling een uiterste termijn voor het mogen starten van de opname van gespaard compensatieverlof ligt besloten. Artikel 6.1.1, eerste lid, van de Verlofspaarregeling stelt, in tegendeel, uitdrukkelijk dat die aanvang ook nog na de toenmalige uiterste datum van beëindiging van de spaarperiode, zijnde 1 januari 2007, kan zijn gelegen. Ook het koppelen van een bonus aan het opnemen van het verlof vanaf een bepaalde leeftijd, zoals opgenomen in het vijfde lid, wijst op keuzevrijheid in dit opzicht. Ervan uitgaande dat de door betrokkene gespaarde uren binnen de in het Besluit opgenomen beperking van de spaarperiode tot zeven jaren zijn gebleven, betekent het voorgaande dat er geen sprake is geweest van het vervallen van die uren. De Raad volgt dus evenmin als de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris dat er coulance van zijn kant aan te pas heeft moeten komen om betrokkene de gespaarde compensatie-uren te kunnen laten behouden. Dat behoud vloeit voort uit de regelgeving, zoals die luidde ten tijde van belang.
3.5.
Nu er sprake is van een rechtens geldende aanspraak op het behoud van de compensatie-uren, moet vervolgens worden nagegaan of die aanspraak moet worden uitgebreid met het door betrokkene gewenste bonusverlof. De Raad komt met de rechtbank tot de conclusie dat dit het geval is. In dat verband is het volgende van belang. Bij de inwerkingtreding van de Verlofspaarregeling is het Besluit niet ingetrokken. Artikel 6.1.1 van de Verlofspaarregeling kan dan ook niet anders worden gelezen dan als een nadere regeling van de tot dan toe enkel in het Besluit geregelde mogelijkheid tot het opsparen en op een later moment aaneengesloten opnemen van compensatieverlof. Beide regelingen moeten dus in onderlinge samenhang worden bezien. Er is geen sprake van twee afzonderlijke, los van elkaar te beschouwen voorzieningen. Daar waar zich tussen beide regelingen tegenstrijdigheden of inconsistenties voordoen, heeft de Verlofspaarregeling, als posterieure regeling, te prevaleren. Naar door de staatssecretaris niet wordt betwist, is artikel 6.1.1, vijfde lid, van de Verlofspaarregeling bij inwerkingtreding van die regeling dan ook gewoon op betrokkene van toepassing geworden, ook al is betrokkene geen spaarverlof gaan opbouwen als in de Verlofspaarregeling bedoeld. Gedurende de looptijd van de Verlofspaarregeling had betrokkene dus uitzicht op het bonusverlof in geval van opname van de compensatie-uren bij het bereiken of bereikt hebben van de leeftijd van 62 jaar, zo is namens de staatssecretaris bevestigd.
3.6.
Bij het overwogene onder 3.5 past niet dat in de Levensloopregeling afzonderlijke overgangsbepalingen zijn opgenomen inzake enerzijds tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op compensatie in vrije dagen op grond van het Besluit (artikel 7.1.1) en anderzijds tot aan die datum opgebouwde aanspraken op compensatie in vrije dagen op grond van de Verlofspaarregeling (artikel 7.2.1). Er is immers nooit sprake geweest van te onderscheiden aanspraken op grond van uitsluitend de ene, dan wel op grond van uitsluitend de andere regeling. Het standpunt van de staatssecretaris dat artikel 7.2.1 van de Levensloopregeling, ook voor zover het de daar genoemde aanspraken op compensatie in vrije uren betreft, alleen het oog heeft op ambtenaren die een tegoed aan spaarverlof als bedoeld in de Verlofspaarregeling hebben opgebouwd, strookt dus niet met het stelsel zoals dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Levensloopregeling van kracht was. Dat standpunt kan daarom niet worden gevolgd. Het zijn immers de (tot dan toe) geldende regels waarbij overgangsbepalingen zoals hier aan de orde dienen aan te sluiten. Overgangsrecht dient er niet toe het recht uit het verleden met terugwerkende kracht te veranderen. Anders gezegd: van het afzonderlijk en uitsluitend van toepassing “blijven” van het Besluit op bestaande aanspraken op compensatie-uren, zoals kennelijk bedoeld in artikel 7.1.1 van de Levensloopregeling, kan in feite geen sprake zijn, nu die aanspraken tot aan het van kracht worden van de Levensloopregeling nu eenmaal mede werden beheerst door de Verlofspaarregeling, ongeacht of er spaarverlof als bedoeld in die regeling was opgebouwd.
3.7.
De overgangsbepalingen in de Levensloopregeling roepen blijkens het bovenstaande, in hun onderlinge samenhang bezien, wel de nodige vragen op, maar strekken er - in lijn met het overgangsrecht van de voorafgaande Verlofspaarregeling dat de krachtens het Besluit opgebouwde aanspraken eerbiedigde - kennelijk wel toe om die aanspraken te blijven eerbiedigen. Dit mede in aanmerking genomen, kan het overwogene onder 3.6 naar het oordeel van de Raad tot geen andere conclusie leiden dan dat, gezien artikel 7.2.1 van de Levensloopregeling, artikel 6.1.1, vijfde lid, van de Verlofspaarregeling ook in een geval als dat van betrokkene van toepassing blijft. Deze uitleg van de overgangsbepalingen in de Levensloopregeling leidt de Raad tot de conclusie dat het compensatieverlof van betrokkene, nu hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, moet worden verhoogd met het bonusverlof van 25%. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat van de staatssecretaris een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) L.V. van Donk

JL