In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek van de betrokkene, een ambtenaar bij de Belastingdienst, om bovenop zijn gespaarde compensatieverlof in aanmerking te komen voor 25% bonusverlof zoals geregeld in de Verlofspaarregeling rijkspersoneel. Dit verzoek was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Financiën. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, waarbij aan de betrokkene het bonusverlof was toegekend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de betrokkene, die de leeftijd van 62 jaar had bereikt, recht had op het bonusverlof. De Raad stelde vast dat de regelgeving, zoals die gold ten tijde van de aanvraag, niet voorzag in een verval van de gespaarde uren compensatieverlof. De Raad benadrukte dat de overgangsbepalingen in de Levensloopregeling niet in de weg stonden aan het recht van de betrokkene op bonusverlof, en dat de Verlofspaarregeling van toepassing bleef. De Raad concludeerde dat de betrokkene recht had op een verhoging van zijn compensatieverlof met het bonusverlof van 25% en dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet slaagde.