ECLI:NL:CRVB:2018:2794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
18/1491 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW)-periodieken na bevordering in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, werkzaam als senior Gebiedsgebonden Politie, was bevorderd naar de functie van Operationeel Expert GGP per 1 januari 2017. Hij maakte bezwaar tegen de salarisspecificatie van februari 2017, waarin geen OVW-periodiek was opgenomen. De korpschef verklaarde het bezwaar ongegrond, met de stelling dat OVW-periodieken tot het salaris behoren, maar niet tot de salarisschaal. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad overwoog dat de appellant recht had op een eerste OVW-periodiek, maar dat de toekenning daarvan afhankelijk was van de periodiekdatum, die samenviel met de bevorderingsdatum. Dit leidde tot de conclusie dat de eerste OVW-periodiek pas na twaalf maanden na de bevordering kon worden toegekend. De Raad benadrukte dat het systeem van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) geen ruimte biedt voor een directe toekenning van een OVW-periodiek bij bevordering. De Raad concludeerde dat de korpschef niet verplicht was om de bevorderingsdatum te vervroegen om de OVW-periodieken eerder te kunnen laten ingaan.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat het niet toekennen van de OVW-periodiek per 1 januari 2017 niet onjuist was, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1491 AW

Datum uitspraak: 13 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
2 februari 2018, 17/1580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. de Klein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Klein. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. A.F. Quaedvlieg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als senior Gebiedsgebonden Politie (GGP) met salarisschaal 8. Aan deze functie zijn 24 of meer punten voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) verbonden. Na toekenning van vier OVW-periodieken was het salaris van appellant materieel op het niveau van salarisschaal 9, trede 14. De datum van de jaarlijkse periodieke verhoging was 1 januari.
1.2.
Per 1 januari 2017 is appellant bevorderd naar de functie van Operationeel Expert GGP met salarisschaal 9. Ook aan deze functie zijn 24 of meer OVW-punten verbonden.
1.3.
Met de salarisbetaling over de maand februari 2017 heeft als gevolg van de aanstelling van appellant in de functie van Operationeel Expert GGP een herrekening van het salaris over januari 2017 plaatsgevonden in die zin dat het salaris is vastgesteld op salarisschaal 9,
trede 14, waarbij geen sprake is van een daar nog bovenop komende OVW-periodiek.
1.4.
Appellant heeft bij brief van 2 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van februari 2017 voor zover daarin geen OVW-periodiek is opgenomen. De korpschef heeft dit bezwaar bij besluit van 25 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de OVW-periodieken behoren tot het salaris, maar niet tot de salarisschaal. Dit uitgangspunt is ook neergelegd in onder meer het document “Financiële afhandeling LFNP en OVW” van 23 februari 2015. De eerste OVW-periodiek wordt betaalbaar gesteld als de periodiekmaand wordt behaald. Is de periodiekmaand evenwel gelijk aan de maand van indeling in de hogere salarisschaal, zoals bij appellant het geval is, dan vindt toekenning van de eerste OVW-periodiek in de hogere schaal twaalf maanden na indeling plaats. In het geval van appellant is dat per 1 januari 2018.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Overwogen is dat hier sprake is van samenval van bevorderingsdatum en periodiekdatum, zodat op grond van artikel 10, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de Nota van Toelichting daarbij (Stb. 2011, 273, p. 11) toekenning van de eerstvolgende periodieke verhoging in het geval van appellant eerst plaatsvindt na twaalf maanden. Van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het Bbp is geen sprake. De OVW-periodieken kunnen dan ook niet eerder ingaan dan in het bestreden besluit is vermeld.
3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij met ingang van 1 januari 2017 recht heeft op een eerste OVW-periodiek vanuit het maximum van salarisschaal 9, wat materieel neerkomt op schaal 10, trede 12. Nu de periodiekdatum en de bevorderingsdatum samenvallen, dient appellant overeenkomstig artikel 10, derde lid, van het Bbp per 1 januari 2017 eerst in de hogere salarisschaal te worden geplaatst en vervolgens dient hem meteen op grond van artikel 9 en artikel 9a, tweede lid, van het Bbp, een eerste OVW-periodiek te worden toegekend. Subsidiair heeft appellant aangevoerd dat de korpschef een buitenwettelijke voorziening had dienen te treffen door de bevordering één dag eerder te laten plaatsvinden. Meer subsidiair heeft appellant betoogd dat de korpschef toepassing had moeten geven aan artikel 10, tweede lid, van het Bbp, omdat sprake is van een bijzonder geval.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van Bbp, wordt het salaris van de ambtenaar verhoogd tot het naasthogere bedrag in de schaal, indien deze naar het oordeel van het bevoegd gezag de functie naar behoren vervult. Op grond van het tweede lid kan het salaris van de ambtenaar worden verhoogd tot een hoger bedrag in de schaal, indien deze de functie naar het oordeel van het bevoegd gezag goed of uitstekend vervult. Op grond van het vierde lid wordt de in het eerste en het tweede lid bedoelde salarisverhoging voor de eerste maal toegekend met ingang van de eerste dag van de maand waarin sinds de aanstelling een jaar is verstreken en nadien telkens na één jaar, tot het maximumsalaris van de geldende salarisschaal is bereikt.
4.2.
Op grond van artikel 9a, eerste lid, van het Bbp, worden aan de ambtenaar die het maximum van de schaal behorende bij een functie met 24 of meer OVW-punten heeft bereikt, met behoud van deze schaal en met inachtneming van het tweede lid, extra periodieken ter hoogte van de in de navolgende salarisschaal opgenomen periodieken toegekend. Op grond van het tweede lid gebeurt het toekennen van de periodieken, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig artikel 9.
4.3.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van het Bbp, wordt ingeval van indeling in een hogere schaal, met inachtneming van artikel 11, het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal vastgesteld op het salaris gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot. Op grond van het tweede lid kan in bijzondere gevallen het salaris worden vastgesteld op een hoger bedrag in de voor de ambtenaar geldende salarisschaal. Op grond van het derde lid vindt de indeling in de hogere schaal, indien de datum van indeling in de hogere schaal samenvalt met de datum waarop een verhoging als bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, plaatsvindt, plaats voor de verhoging als bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid.
4.4.
Appellant is per 1 januari 2017 bevorderd naar een functie in een hogere schaal. Dat betekent dat hij in beginsel in aanmerking kwam voor een bevorderingsperiodiek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Bbp. Vanwege de toekenning van OVW-periodieken deed zich in zijn geval evenwel de bijzondere situatie voor dat hij voorafgaand aan de bevorderingsdatum feitelijk al werd beloond overeenkomstig het maximum van de schaal waarnaar hij is bevorderd. Uit artikel 9a van het Bbp en de Nota van Toelichting daarbij
(Stb. 2014, 52, p. 18) volgt immers dat OVW-periodieken worden toegekend overeenkomstig de naasthogere salarisschaal. De ambtenaar behoudt daarbij echter de eigen salarisschaal, zo bepaalt artikel 9a uitdrukkelijk. Artikel 10, eerste lid, van het Bbp, heeft er in het geval van appellant dus niet toe kunnen leiden dat zijn salaris per 1 januari 2017 omhoog is gegaan. Hij is, zoals gezegd, immers bevorderd naar de schaal conform het maximum waarvan hij al werd beloond.
4.5.
In het geval van appellant viel de bevorderingsdatum samen met de periodiekdatum. In zo’n geval, zo volgt uit artikel 10, derde lid, van het Bbp, volgt eerst de bevorderingsperiodiek, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Bbp, en pas een jaar later de eerste reguliere periodieke verhoging als bedoeld in artikel 9 van het Bbp. Voor OVW-periodieken geldt dat de toekenning overeenkomstig het genoemde artikel 9 plaatsvindt. Daarom kan de Raad de korpschef volgen in zijn vaste gedragslijn om in een geval als dit, ook al is toekenning van een bevorderingsperiodiek feitelijk niet mogelijk, niet direct op de bevorderingsdatum de eerste OVW-periodiek in de nieuwe functie toe te kennen, maar daartoe pas een jaar later over te gaan. De Raad merkt hierbij op dat het Bbp geen ruimte biedt voor toekenning van een OVW-periodiek bij wijze van bevorderingsperiodiek. Opgemerkt wordt verder dat het inherent is aan het systeem van het Bbp dat de eerste OVW-periodiek na een bevordering niet voor iedereen op hetzelfde moment komt. Ook degenen van wie de periodiekdatum bijvoorbeeld elf maanden na de bevorderingsdatum is gelegen, zullen daar relatief lang op moeten wachten. Dat de korpschef gehouden zou zijn geweest om in het geval van appellant de bevorderingsdatum met een dag te vervroegen teneinde de OVW-periodieken een jaar eerder te kunnen laten ingaan valt dan ook niet in te zien.
4.6.
Het beroep van appellant op artikel 10, tweede lid, van het Bbp, kan hem, ten slotte, ook niet baten. Nog los van het feit dat in deze zaak niet is gebleken van omstandigheden die in het kader van dat artikellid relevant hadden kunnen zijn, ziet deze bepaling enkel op reguliere periodieken en niet op OVW-periodieken. Zoals is overwogen onder 4.4, was er in het geval van appellant, nu hij voorafgaand aan zijn bevordering al werd beloond conform het maximum van de schaal waarnaar hij is bevorderd, geen ruimte voor toekenning van een bevorderingsperiodiek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Bbp. Die ruimte was er dus ook niet voor de in het tweede lid van dat artikel bedoelde, verhoogde bevorderingsperiodiek.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het niet aan appellant toekennen van een OVW-periodiek per 1 januari 2017 niet als onjuist is te beschouwen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

RH