ECLI:NL:CRVB:2018:2783

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
17/1940 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als productiemedewerker werkte, had zich op 23 december 2014 ziek gemeld na een bedrijfsongeval. Het Uwv had haar ziekengeld verstrekt, maar concludeerde na een medische beoordeling dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde haar uitkering per 23 januari 2016. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde haar beroep ongegrond, waarbij zij het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig achtte.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en voegde medische informatie toe van orthopedisch chirurg dr. Edixhoven. De Raad oordeelde echter dat deze informatie geen nieuwe relevante gegevens bevatte die de eerdere conclusies van het Uwv konden weerleggen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische beperkingen van appellante correct hadden vastgesteld en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.1940 ZW

Datum uitspraak: 13 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 januari 2017, 16/3627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft het Uwv nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Yeniasci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 23 december 2014 heeft zij zich ziek gemeld met klachten aan haar voet na een bedrijfsongeval. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk, maar wel de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, magazijnmedewerker en wikkelaar te verrichten. Het Uwv heeft bij besluit van
27 november 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 23 januari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Na het bezwaar tegen het besluit is appellante gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep die, blijkens het rapport van 31 maart 2016, ten aanzien van de voetbelasting aanleiding heeft gezien de primaire FML aan te vullen met verdergaande beperkingen op aspecten van staan, lopen en traplopen. Hij heeft een beperking bij knielen, hurken, langdurig zitten en het werken in koude gesteld en heeft het gebruik van een voetpedaal met rechts niet mogelijk geacht. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 april 2016 vastgesteld dat de primair geselecteerde functies van productiemedewerker industrie en wikkelaar nog onveranderd geschikt zijn voor appellante, maar de functie van magazijnmedewerker niet. In plaats daarvan is de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine geselecteerd. Op basis van deze functies is berekend dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft daarom bij besluit van 28 april 2016 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit zijn de voornoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Op grond van de beschikbare gegevens heeft de rechtbank aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Ten aanzien van het standpunt van appellante dat zij meer beperkt is ten aanzien van het aspect staan, omdat zij hiertoe maximaal 30 minuten in staat is, heeft de rechtbank geconstateerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het staan al heeft beperkt tot 15 minuten met incidenteel een uitloop naar 30 minuten. De stelling van appellante dat zij maar 5 kilogram kan duwen en trekken in plaats van 10 kilogram, heeft zij volgens de rechtbank niet onderbouwd. De rechtbank is uitgegaan van de juistheid van de in de FML van 1 april 2016 vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank is er voorts voldoende van overtuigd geraakt dat de belastbaarheid van appellante in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet wordt overschreden. Daarom is de rechtbank ervan uitgegaan dat deze functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Nu het resterend verdienvermogen van appellante is berekend op meer dan 65% van haar maatmaninkomen, appellante deze berekening niet heeft betwist en de rechtbank geen aanleiding heeft gezien deze voor onjuist te achten, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het Uwv op juiste gronden heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is en terecht haar ZW-uitkering heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. Appellante stelt zich onveranderd op het standpunt dat zij door de beperkingen aan haar voet niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing hiervan heeft zij (medische) informatie ingebracht van orthopedisch chirurg dr. Edixhoven, die heeft gerapporteerd in het kader van de letselschadezaak die appellante tegen haar werkgever voert. Deze informatie bestaat uit de door Edixhoven opgestelde brieven van 14 maart 2017, 16 mei 2017 en
21 juni 2017 en expertiserapporten van 12 januari 2017 en 16 mei 2017. Voorts heeft appellante de reacties daarop van orthopedisch chirurg Bonnet van MediThemis van
7 september 2016, 13 oktober 2016, 4 april 2017, 18 april 2017, 15 mei 2017 en 24 mei 2017 ingebracht. Verder heeft zij een huisartsjournaal van 26 juli 2016 en een brief van verzekeringsarts Borkent van 23 maart 2017 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In reactie op de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie heeft het Uwv verwezen naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2016, 6 juli 2017 en
13 juli 2017.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. De door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat deze informatie geen nieuwe relevante medische gegevens ten opzichte van de eerder vastgelegde onderzoeksbevindingen bevat.
4.2.1.
De expertiserapporten van Edixhoven zijn opgesteld in het kader van een letselschadeprocedure, met een ander beoordelingskader. Bovendien zijn deze rapporten gebaseerd op een onderzoek van 30 november 2016, bijna een jaar na de datum in geding. Er worden geen beperkingen in benoemd die niet reeds door de verzekeringsartsen van het Uwv bij de beoordeling zijn betrokken. De expert heeft in zijn conclusie aangegeven dat op grond van objectiveerbare bevindingen de anamnestische klachten en door appellante ervaren belemmeringen niet passen bij de aard van de afwijkingen. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 juli 2017, dat de door appellante ervaren belemmeringen reeds in de FML van 1 april 2016 in ruim voldoende mate zijn afgedekt en de expertise geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer beperkingen, wordt onderschreven. Daarbij wijst de Raad erop dat de FML van 1 april 2016 ten aanzien van zitten, staan, tillen, dragen, knielen en hurken meer beperkingen bevat dan door Edixhoven concreet in het rapport van 12 januari 2017 zijn benoemd. Ten aanzien van lopen, duwen/trekken komt de vastgestelde lichte beperking overeen met de beperking als door Edixhoven in voornoemd rapport genoteerd. Gelet op het voorgaande kan de informatie van Edixhoven niet tot de conclusie leiden dat het Uwv de beperkingen van appellante onjuist heeft vastgesteld.
4.2.2.
De informatie van de huisarts van 26 juli 2016, de brieven van medisch adviseur
dr. Bonnet en de brief van verzekeringsarts Borkent van 23 maart 2017 kunnen ook niet leiden tot het door appellante gewenste resultaat. De voornoemde medische informatie bevat geen aanvullende beperkingen of medische feiten, geldend op de datum in geding, waarmee niet reeds afdoende rekening is gehouden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Diens reactie als verwoord in het rapport van 6 juli 2017, dat de informatie geen aanleiding vormt tot wijziging van het eerder ingenomen standpunt, wordt daarom onderschreven.
4.2.3.
De gemachtigde van appellante kon desgevraagd ter zitting niet onderbouwen uit welke medische informatie kan worden afgeleid dat de medische beperkingen van appellante zijn onderschat. Het ter zitting ingenomen standpunt dat de reeds vastgestelde beperkingen onvoldoende tegemoetkomen aan de belastbaarheid van appellante, omdat hierin niet wordt voorzien in de voor haar bestaande noodzaak tot het nemen van rustmomenten na 30 tot 45 minuten te hebben gewerkt, is niet met enig medisch stuk onderbouwd. Dit is door de gemachtigde van appellante ter zitting desgevraagd erkend.
4.3.
Nu de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden, deze zijn immers voetsparend, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Appellante heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies niet concreet met arbeidskundige gronden betwist.
4.4.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.A.A. Traousis

TM