ECLI:NL:CRVB:2018:278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
17/1886 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gedeeltelijk ontslag van docente op basis van 80/20-maatregel en afspiegelingsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een docente tegen een gedeeltelijk ontslag dat is verleend op basis van de 80/20-maatregel, die de verhouding tussen lesgebonden en niet-lesgebonden uren wijzigt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de wijziging van deze verhouding niet kan worden aangemerkt als een substantiële wijziging van de functie van de betrokken docenten. De Raad stelt vast dat de voorwaarde voor de toepassing van het afspiegelingsprincipe niet is vervuld, waardoor het college van burgemeester en wethouders van Delft terecht heeft gekozen om de betrokken docenten hun eigen, ongewijzigde functie te laten vervullen, met uitzondering van een beperking in urenomvang.

De appellante, bijgestaan door haar advocaat, heeft aangevoerd dat het afspiegelingsbeginsel niet correct is toegepast en dat de 80/20-maatregel niet in de praktijk is uitgevoerd. De Raad overweegt dat het college bij de toepassing van de 80/20-maatregel de nodige vrijheid heeft en dat de noodzaak tot bezuinigingen door de ondernemingsraad is erkend. De Raad concludeert dat de appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de 80/20-maatregel gebreken vertoont die het college zouden moeten beletten deze aan het besluit tot gedeeltelijk ontslag ten grondslag te leggen.

De uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van de appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van de appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/1886 AW, 17/4462 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 januari 2017, 15/5063 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
Datum uitspraak: 25 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.N. Decossaux, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. drs. J.H.M. Wesseling, advocaat, een verweerschrift ingediend en tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft schriftelijk haar zienswijze over het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht. Namens het college heeft mr. Wesseling hierop gereageerd.
Desgevraagd heeft mr. Wesseling namens het college nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Decossaux en H. Beneker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Wesseling.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was als [functie] werkzaam bij de [onderdeel] van de gemeente [gemeente] .
1.2.
In maart 2014 is het Reorganisatieplan [Reorganisatieplan] (Reorganisatieplan) opgesteld. In het Reorganisatieplan is opgenomen dat ten behoeve van het uitgangspunt dat marktconform kan worden gewerkt maatregelen worden genomen waarbij reguliere van projectmatige activiteiten worden gescheiden en een 80/20-verhouding tussen lesgebonden en niet-lesgebonden uren wordt ingevoerd. Om die verhouding aan te passen is een apart voorstel gestuurd naar de ondernemingsraad (OR). Dit is het Voorstel aanpassing arbeidsvoorwaarden [docenten] (80/20-maatregel), dat op 20 maart 2014 aan de OR is aangeboden. Het behelst het wijzigen van de bestaande verhouding tussen les- en
niet-lesgebonden uren van 65/35 naar 80/20. Hierdoor krijgen de docenten van de [onderdeel] per lesuur minder tijd voor werkzaamheden rondom die lesuren en kan worden volstaan met aanstellingen van een geringere omvang. Bij brief van 19 juni 2014 heeft de OR meegedeeld in te stemmen met de 80/20-maatregel.
1.3.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt, waarna appellante haar zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft het college appellante bij besluit van 29 september 2014 wegens reorganisatie met ingang van 1 januari 2015 eervol ontslag verleend voor 1 uur
en 58 minuten per week op grond van artikel 8:3 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling, de Uitwerkingsregeling rechtspositie en de Nadere uitwerkingsregeling rechtspositie van de gemeente Delft (CAR/UR/NUR). Daarbij is aan appellante een garantie-uitkering toegekend gedurende 24 maanden. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat met de invoering van de 80/20-maatregel het aantal niet-lesgebonden uren is verminderd waardoor het aantal aanstellingsuren is verminderd. Er zijn geen andere passende werkzaamheden voor appellante beschikbaar. Dit besluit heeft het college na bezwaar van appellante gehandhaafd bij besluit van 4 juni 2015 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellante heeft primair aangevoerd dat bij de uitvoering van de 80/20-maatregel ten onrechte het afspiegelingsbeginsel niet is toegepast. Bij een correcte toepassing daarvan was zij niet voor een gedeeltelijk ontslag in aanmerking gekomen. Subsidiair heeft ze aangevoerd dat de 80/20-maatregel alleen in theorie en niet in de praktijk is toegepast en dat daarmee sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit. Reeds voorafgaand aan het deeltijdontslag was het aantal niet-lesgebonden uren niet toereikend. Het takenpakket is feitelijk gelijk gebleven.
3.2.1.
Op grond van artikel 19b:5, derde lid, van de CAR/UR/NUR, voor zover hier van belang, stelt het college een regeling vast waarin de verhouding lesgebonden versus
niet-lesgebonden uren staat en is voor de vaststelling van deze regeling overeenstemming tussen de werkgever en de OR vereist.
3.2.2.
Op grond van artikel 19b:18, eerste lid, van de CAR/UR/NUR, voor zover hier van belang, is dit artikel van toepassing op de ambtenaar die voor minder dan 5 uur wordt ontslagen. Op grond van het tweede lid geldt voor de ambtenaar de ontslagvolgorde uit het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid.
3.2.3.
Op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de CAR/UR/NUR kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend. Op grond van het tweede lid kan ontslag op grond van dit artikel ook gedeeltelijk worden verleend. In het derde lid is bepaald dat op grond van dit artikel, individuele gevallen uitgezonderd, ontslag wordt verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.
3.2.4.
Het in artikel 8:3, derde lid, van de CAR/UR/NUR genoemde plan is hoofdstuk 15a, Richtlijnen bij organisatiewijzigingen, van de NUR (onderdeel van de CAR/UR/NUR).
3.2.5.
Op grond van artikel 15a:1:3:3 van de CAR/UR/NUR hanteert de werkgever bij het nemen van besluiten ten aanzien van de ambtenaren die betrokken zijn bij de organisatiewijziging de volgende voorkeursvolgorde:
1. de ambtenaar blijft zijn eigen, ongewijzigde functie vervullen;
2. (…).
3.2.6.
Op grond van artikel 15a:1:3:4, eerste lid, van de CAR/UR/NUR, voor zover hier van belang, wordt bij de plaatsing het afspiegelingsprincipe toegepast zoals dat op 1 april 2013 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt voorgeschreven wanneer er meer ambtenaren in aanmerking komen dan er ongewijzigde functies zijn.
3.2.7.
Op grond van artikel 15a:1:1:1, onder o, van de CAR/UR/NUR wordt in hoofdstuk 15a verstaan onder ongewijzigde functie: een functie die gelijk is aan de functie die de ambtenaar voor de organisatiewijziging vervulde, of daarmee voor ten minste 70% overeenkomt.
3.3.
Zoals het college terecht heeft aangevoerd, kan de wijziging van de verhouding tussen lesgebonden en niet-lesgebonden uren niet worden aangemerkt als een substantiële wijziging van de functie van de betrokken docenten van de [onderdeel] . Ook met deze - in verhouding tot de omvang van hun aanstelling voor alle docenten waarop de 80/20-maatregel van toepassing is gelijke - vermindering van het aantal niet-lesgebonden uren is de functie van al deze docenten een ongewijzigde functie als bedoeld in hoofdstuk 15a van de CAR/UR/NUR. Het is dus niet zo dat er meer ambtenaren voor plaatsing in aanmerking komen dan er ongewijzigde functies zijn zoals bedoeld in artikel 15a:1:3:4, eerste lid, van de CAR/UR/NUR. Dit betekent dat de voorwaarde voor de toepassing van het afspiegelingsprincipe niet is vervuld. Het college heeft er bij de toepassing van de 80/20-maatregel dan ook terecht voor gekozen dat alle betrokken docenten overeenkomstig artikel 15a:1:3:3 van de CAR/UR/NUR hun eigen, ongewijzigde, alleen in urenomvang wat beperkte functie blijven vervullen.
3.4.
Met haar subsidiaire beroepsgrond keert appellante zich feitelijk tegen de
80/20-maatregel. Appellante heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de totstandkoming of de inhoud van de 80/20-maatregel zodanige gebreken vertoont dat het college deze niet aan het besluit tot gedeeltelijk ontslag van appellante ten grondslag had mogen leggen. Daarbij is in aanmerking genomen dat artikel 19b:5 van de CAR/UR/NUR het college een ruime vrijheid toekent bij het vaststellen van de verhouding tussen lesgebonden en niet-lesgebonden uren. Het college heeft de keuze voor deze verhouding met name gebaseerd op de noodzaak tot bezuiniging bij de [onderdeel] , een noodzaak die appellante op zichzelf niet heeft betwist. Een noodzaak die ook de OR heeft onderkend en bij zijn instemming heeft onderschreven als grondslag voor de verhouding. Verder blijkt uit het Reorganisatieplan dat het terugbrengen van de niet-lesgebonden uren moet worden bereikt door de zogenoemde variabele werkzaamheden niet meer generiek aan alle docenten toe te wijzen. De stelling van het college dat appellante niet is opgedragen om, na de wijziging van de verhouding, evenveel werkzaamheden te blijven verrichten als daarvoor, heeft appellante niet betwist. De conclusie is daarom dat het college de ook voor appellante geldende 80/20-maatregel aan haar gedeeltelijk ontslag ten grondslag mocht leggen.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Nu het college ter zitting heeft verklaard dat het incidenteel hoger beroep voorwaardelijk is bedoeld, behoeft dit geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.V. van Donk

HD