ECLI:NL:CRVB:2018:2774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
16/5350 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 23 september 2014 ziek gemeld met psychische en locomotore klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts op 17 juni 2015, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant in staat was om 69,06% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat meer was dan de toegestane 65% voor het behoud van ziekengeld.

Het Uwv beëindigde daarop het recht op ziekengeld per 23 oktober 2015. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen niet te gering waren. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank alle gronden van appellant had besproken en dat deze niet slaagden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de verdiencapaciteit na ziekte en de toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

16.5350 ZW

Datum uitspraak: 12 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2016, 16/1481 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.H. Acun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 23 september 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en locomotore gezondheidsklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 17 juni 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juni 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 69,06% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 11 augustus 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en moet op grond van de beschikbare gegevens worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De belastbaarheid van appellant wordt in de geselecteerde functies niet overschreden. De arbeidsdeskundigen hebben voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat appellant de Nederlandse taal voldoende beheerst en ook beschikt over voldoende computervaardigheid om de geselecteerde functies te kunnen verrichten. De geselecteerde functies zijn functies met opleidingsniveau 2 en appellant voldoet aan dat niveau. De arbeidsdeskundige heeft op juiste wijze berekend dat appellant nog 69,06% van zijn maatmaninkomen kan verdienen in de geselecteerde functies. Het Uwv heeft op goede gronden het ziekengeld beëindigd per 23 oktober 2015.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak alle gronden van appellant besproken. Met de vaststelling door de rechtbank dat geen van deze gronden slagen en de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd wordt volledig ingestemd.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) S.L. Alves

IJ