In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een voormalig elektromonteur, had zich op 5 juli 2012 ziek gemeld na een verkeersongeval en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant per 3 juli 2014 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak van 10 mei 2016 bevestigd.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank ten onrechte de beperkingen die door de artsen van het Uwv waren vastgesteld, had onderschreven. Hij betoogde dat zijn whiplashklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen niet adequaat waren beoordeeld. De appellant voegde medische adviezen en rapporten van zijn behandelaars toe ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant terecht niet in aanmerking was gebracht voor een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.