ECLI:NL:CRVB:2018:2747

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
18/572 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 6 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/572 WAO. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2017, met zaaknummer 17/2516. De appellant in deze zaak is de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terwijl de betrokkene een persoon is die in de documentatie niet verder is geïdentificeerd, maar wel woonachtig is in een bepaalde plaats.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar heeft dit beroep op 8 mei 2018 ingetrokken. Namens de betrokkene heeft mr. M.H.G. in de Braekt een verweerschrift ingediend en verzocht om een proceskostenveroordeling. De appellant heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, volgens artikel 8:118, eerste lid, van de Awb, in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. Aangezien de rechtbank in eerste aanleg al een veroordeling in de proceskosten heeft uitgesproken, heeft de Raad enkel de kosten in hoger beroep beoordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 501,- voor verleende rechtsbijstand, en de Centrale Raad van Beroep heeft de appellant veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de betrokkene.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 september 2018
18/572 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
19 december 2017, 17/2516 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.H.G. in de Braekt een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 mei 2018 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken.
Namens betrokkene heeft mr. In de Braekt verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten.
Appellant heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken, staan voor de Raad nog slechts ter beoordeling de in hoger beroep gemaakte kosten.
Gelet hierop wordt appellant veroordeeld in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 501,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.R. Carlier
GdJ