Uitspraak
19 december 2017, 17/2516 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 6 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/572 WAO. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2017, met zaaknummer 17/2516. De appellant in deze zaak is de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terwijl de betrokkene een persoon is die in de documentatie niet verder is geïdentificeerd, maar wel woonachtig is in een bepaalde plaats.
De appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar heeft dit beroep op 8 mei 2018 ingetrokken. Namens de betrokkene heeft mr. M.H.G. in de Braekt een verweerschrift ingediend en verzocht om een proceskostenveroordeling. De appellant heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, volgens artikel 8:118, eerste lid, van de Awb, in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. Aangezien de rechtbank in eerste aanleg al een veroordeling in de proceskosten heeft uitgesproken, heeft de Raad enkel de kosten in hoger beroep beoordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 501,- voor verleende rechtsbijstand, en de Centrale Raad van Beroep heeft de appellant veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de betrokkene.