ECLI:NL:CRVB:2018:2741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
17/5787 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vaststelling en terugvordering van een persoonsgebonden budget in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder en bewindvoerder, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. die het persoonsgebonden budget (pgb) van de appellant had vastgesteld op een lager bedrag en een terugvordering had gedaan. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat een groter deel van de aan appellant geboden begeleiding als zorg vanuit het pgb moest worden aangemerkt, maar het zorgkantoor had betoogd dat het pgb niet volledig was besteed aan AWBZ-zorg.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad concludeert dat het gedoseerd aanreiken van sigaretten aan de appellant om zijn rookverslaving te beheersen niet kan worden aangemerkt als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BzA). Dit betekent dat de zorg die aan de appellant is verleend niet uit het pgb mocht worden betaald. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten zouden kunnen rechtvaardigen.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de enkele stelling van de appellant dat de terugvordering nadelige gevolgen heeft, onvoldoende is om van terugvordering af te zien. De uitspraak bevestigt dat de vaststelling van het pgb in de eerdere uitspraak in rechte stand houdt en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5787 AWBZ

Datum uitspraak: 22 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2017, 15/8382 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam moeder], moeder en bewindvoerder van appellant, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Appellant is niet verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.D. Saro.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellant is op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) over de periode van
29 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van (netto) € 48.448,64.
1.2.
Bij besluit van 4 april 2015 heeft het zorgkantoor het pgb van appellant over de onder 1.1 genoemde periode vastgesteld op € 35.949,23 en een bedrag van € 12.499,41 van hem teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 30 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor, beslissend op het door appellant tegen het besluit van 4 april 2015 gemaakte bezwaar, het pgb over de periode van 29 januari 2014 tot en met 31 december 2014 nader vastgesteld op € 42.673,79 en een bedrag van € 5.774,85 aan onverschuldigd betaalde voorschotten van appellant teruggevorderd. Het zorgkantoor stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de verplichting van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa, omdat het pgb niet volledig is besteed aan AWBZ-zorg. In het kader van de belangenafweging heeft het zorgkantoor een deel van de verantwoorde zorg geaccepteerd. Volgens het zorgkantoor bestaat er geen aanleiding om van terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank is van oordeel dat een groter deel van de aan appellant geboden begeleiding moet worden aangemerkt als zorg die vanuit het pgb mag worden betaald en heeft daarom het pgb op een hoger bedrag vastgesteld en het bedrag van de terugvordering gematigd. Het aansturen om de rookverslaving van appellant te beheersen kan volgens de rechtbank niet als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BzA) worden aangemerkt en is dus geen zorg die vanuit het pgb mag worden betaald. Appellant heeft volgens de rechtbank geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat het zorgkantoor geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt dat hij ten onrechte als fraudeur wordt aangemerkt. Het pgb is volledig besteed aan AWBZ-zorg zodat het zorgkantoor geen geld van hem had mogen terugvorderen. Ten onrechte is geoordeeld dat het aansturen bij het beheersen van de rookverslaving niet kan worden aangemerkt als begeleiding. Appellant is cara-patiënt maar heeft geen enkel inzicht in de gevolgen van het roken op zijn ziekte. De zorgverlener reikt hem daarom af en toe sigaretten aan, zoals dat ook in een zorginstelling gebeurt. Ten slotte wordt gesteld dat de terugvordering nadelige gevolgen heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het gedoseerd aanreiken van sigaretten aan appellant om zijn rookverslaving te beheersen niet kan worden aangemerkt als begeleiding in de zin van artikel 6 van het BzA. Het gaat hierbij immers niet om het concreet ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen en/of het concreet ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. De rechtbank en het zorgkantoor hebben dan ook terecht vastgesteld dat deze zorg niet uit het pgb mocht worden betaald.
4.2.
Ook anderszins is niet gebleken dat het pgb voor een groter deel is besteed aan
AWBZ-zorg dan het deel waar de rechtbank in de aangevallen uitspraak van is uitgegaan. Dat niet alle aan appellant geboden begeleiding kan worden aangemerkt als zorg die uit het pgb betaald mag worden, en dat het in zoverre onverschuldigd betaalde voorschot van hem wordt teruggevorderd, betekent uiteraard niet dat appellant als fraudeur wordt aangemerkt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de vaststelling van het pgb in de aangevallen uitspraak in rechte stand houdt. Vervolgens wordt met de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de onverschuldigd betaalde voorschotten niet kunnen worden teruggevorderd. De enkele stelling dat terugvordering nadelige gevolgen heeft, is daartoe onvoldoende.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.A.A. Traousis
GdJ