ECLI:NL:CRVB:2018:2735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
17/1085 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending inlichtingenplicht door dak- en thuisloze appellant

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van een appellant die dak- en thuisloos is. Appellant ontving vanaf 30 december 2014 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op 28 december 2015 meldde hij zijn dak- en thuisloosheid bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam. Hij diende een zevendagenformulier in met zeven adressen waar hij verbleef en werd verzocht om dagelijks zijn verblijfadres per sms door te geven. Na een onderzoek door de afdeling Controle van Handhaving Werk en Inkomen, waarbij appellant niet op het opgegeven adres werd aangetroffen, besloot het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 17 februari 2016 de bijstand van appellant met ingang van 15 januari 2016 in te trekken. Dit besluit werd later herzien, waardoor de bijstand per 11 februari 2016 werd ingetrokken.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college de intrekking van de bijstand niet tot een bepaalde periode heeft beperkt, waardoor de beoordeling de periode van 11 februari 2016 tot en met 17 februari 2016 beslaat. De Raad benadrukt dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de appellant verplicht is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken. Aangezien appellant niet op het opgegeven adres werd aangetroffen en de bewoners verklaarden dat hij daar niet verbleef, concludeert de Raad dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

17.1085 PW

Datum uitspraak: 28 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2016, 16/4096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.Y. Ramdhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. Namens appellant is verschenen mr. Ramdhan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 30 december 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Op 28 december 2015 heeft appellant aan de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam gemeld dat hij dak- en thuisloos is geraakt. Op 6 januari 2016 heeft een intakegesprek met hem plaatsgevonden. Appellant heeft op het zogenoemde
zevendagenformulier zeven adressen opgegeven waar hij heeft verbleven. Op 27 januari 2016 heeft hij een postadres aangevraagd en is met hem afgesproken dat hij dagelijks per sms de DWI op de hoogte stelt waar hij zal overnachten. Naar aanleiding hiervan heeft de afdeling Controle van Handhaving Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (afdeling Controle) een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant.
1.2.
Op 4 en 5 februari 2016 heeft een handhavingsspecialist van de afdeling Controle geprobeerd met appellant telefonisch contact op te nemen. Appellant heeft deze oproepen niet beantwoord. Vervolgens is appellant per sms op 10 februari 2016 omstreeks 14.00 uur medegedeeld dat met hem is afgesproken dat hij per direct iedere avond aan de DWI zijn verblijfadres voor die nacht en het tijdstip van vertrek moet melden. Appellant heeft op donderdag 11 februari 2016 omstreeks 0.30 uur per sms gemeld dat hij op het adres [adres] (opgegeven adres) in [gemeente] is, aankomsttijd 20.00 uur en vertrektijd 10.00 uur. Op 11 februari 2016 omstreeks 6.45 uur heeft een handhavingsspecialist geprobeerd met appellant telefonisch contact op te nemen. Appellant heeft deze oproep niet beantwoord. Handhavingsspecialisten hebben het opgegeven adres op 11 februari 2016 rond 6.55 uur bezocht en appellant daar niet aangetroffen. De bewoners op dit adres hebben verklaard dat appellant niet op dit adres heeft geslapen, dat zij hem niet kennen en dat iemand anders wel op het adres heeft geslapen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 februari 2016.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 17 februari 2016 de bijstand van appellant met ingang van 15 januari 2016 in te trekken, omdat hij niet of onvolledige informatie heeft verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij besluit van 9 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2016 deels gegrond verklaard en dit besluit in die zin herzien dat de bijstand wordt ingetrokken per 11 februari 2016. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij op 11 februari 2016 niet is aangetroffen op de door hem opgegeven locatie. Als gevolg daarvan kon zijn woon- en leefsituatie en de mate van bijstandbehoevendheid niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 11 februari 2016 tot en met 17 februari 2016.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Met appellant is de afspraak gemaakt dat hij iedere avond aan de DWI zijn verblijfadres voor die nacht en het tijdstip van vertrek per sms moet melden en op die afspraak is hij op 10 februari 2016 nogmaals gewezen. Gelet daarop slaagt de beroepsgrond dat appellant niet het tijdstip van vertrek van het adres hoefde te melden niet. De stelling dat een nacht om
6
uur eindigt en de handhavingsspecialisten dus eerst na de nacht hebben gecontroleerd, doet niet ter zake nu alleen van belang is dat de handhavingsspecialisten gecontroleerd hebben vóór het door appellant opgegeven tijdstip van vertrek van het adres. De handhavingsspecialisten hoefden geen rekening te houden met een vertrek van appellant vóór 10.00 uur, nu hij niet heeft gemeld dat hij eerder zou vertrekken.
4.5.
Uit het onderzoek is gebleken dat, nadat appellant op 11 februari 2016 om 0.30 uur had gemeld op welk adres hij verbleef met aankomsttijd 20.00 uur en vertrektijd 10.00 uur, hij bij het afleggen van een bezoek aan het opgegeven adres niet is aangetroffen. Nu de gemaakte afspraken duidelijk waren, hij niet werd aangetroffen op het opgegeven adres en de bewoners hebben verklaard dat appellant niet op dat adres geslapen heeft, dat zij appellant niet kennen en dat er wel iemand anders geslapen heeft, was er geen aanleiding voor de handhavingsspecialisten om de bewoners nader te bevragen. De beroepsgrond dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, slaagt daarom evenmin. Dat de bewoners hun antwoord zo hebben geformuleerd ter bescherming van appellant en dat zij hem slechts bij zijn roepnaam kennen, heeft appellant niet onderbouwd.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvoldoende duidelijkheid te geven over zijn feitelijke woon- en verblijfsituatie. Als gevolg daarvan kon het recht op bijstand per 11 februari 2016 niet worden vastgesteld.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) C.A.E. Bon

LO