ECLI:NL:CRVB:2018:2725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
16/5832 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 15 augustus 2014 ziek meldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en werd later in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 15 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig was gemotiveerd. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en beperkingen, met name de laatste informatie van zijn psycholoog. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.5832 ZW

Datum uitspraak: 5 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 augustus 2016, 16/961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.W.G.J. de Haas, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2018. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als manager. Op 15 augustus 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Hij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 13 juli 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 68,26% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 augustus 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 15 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
19 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 november 2015. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant heeft gezien op de hoorzitting van 29 oktober 2015 waarbij aanvullend medisch onderzoek is verricht, en kennis heeft genomen van het rapport van de primaire verzekeringsarts en het bezwaarschrift van appellant. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog van appellant en deze informatie bij de heroverweging betrokken. Dit is aanleiding geweest om appellant meer beperkt te achten en een daarop aangepaste FML vast te stellen. De informatie van de behandelend psycholoog die in beroep is overgelegd bevat uitsluitend in de laatste alinea andere informatie ten opzichte van de informatie van
13 november 2015. Volgens de rechtbank brengt deze informatie niet iets heel nieuws naar voren, zodat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat deze informatie niet tot een ander oordeel leidt. Verder heeft de rechtbank overwogen dat zij geen grond ziet voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. In het bijzonder heeft appellant gesteld dat onvoldoende acht is geslagen op de laatste informatie van zijn psycholoog.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Er is geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit rapport de informatie van psycholoog Van der Wielen van 13 november 2015 betrokken, waarin is vermeld dat appellant rondloopt met een enorme ballast waardoor hij slecht tot niet kan/kon functioneren en dat inmiddels al heel wat is verwerkt en dat er, voorzichtig, mogelijkheden ontstaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gerapporteerd dat bij appellant geen sprake is van volledig onvermogen tot functioneren in de gezinsrol, de zelfverzorgende rol of de sociale rol. Daarom was aanleiding een FML op te stellen, waarbij rekening is gehouden met de beperkingen op het psychische vlak. De informatie van de psycholoog is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding geweest om, mede vanuit preventief oogpunt, appellant meer en niet in geringe mate beperkt te achten wat betreft zijn psychische belastbaarheid. Dit heeft geleid tot een aangepaste FML van 25 november 2015. Hierin is appellant op vier items in het persoonlijk functioneren en op zes items in het sociaal functioneren beperkt geacht, waaronder met betrekking tot het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van de eigen gevoelens en het omgaan met conflicten.
4.3.
Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat het voor hem snel te veel kan worden, waarna het gaat broeien en uiteindelijk klapt. Anders dan appellant stelt, is met deze omstandigheid in de FML van
25 november 2015 voldoende rekening gehouden door hem op de hierboven genoemde punten in het sociaal functioneren beperkt te achten. In hoger beroep zijn voorts geen andersluidende medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.P.W. Jongbloed
SSa