ECLI:NL:CRVB:2018:2724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
16/7613 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 10 april 2014 ziek had gemeld met knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 10 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat er sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, wat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep werd betwist. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv voldoende gemotiveerd hadden dat appellant in staat was om zijn eigen werk te verrichten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

16.7613 ZW

Datum uitspraak: 5 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 november 2016, 15/5860 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H.M.M. van Houten hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door Van Houten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als boekhouder voor gemiddeld 34,08 uur per week. Op 10 april 2014 heeft hij zich ziek gemeld met knieklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 9 maart 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant in staat is zijn eigen werk te verrichten. Ook heeft hij functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 70,86% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 8 april 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 september 2015, inclusief een nieuwe FML van dezelfde datum, en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 oktober 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit niet berustte op een deugdelijke motivering, gelet op het feit dat het Uwv in beroep een nieuwe FML van
24 juni 2016 heeft laten opstellen met daarin opgenomen aanvullende beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Er is echter geen aanleiding tot twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 juni 2016 over de belastbaarheid van appellant. Er is geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren en daarmee ook geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Het maatmaninkomen is niet onjuist berekend.
3.1.
Appellant is in hoger beroep gekomen tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij heeft gesteld dat wel degelijk sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Volgens appellant is sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren, functioneren in samenlevingsverband en het aangaan en onderhouden van sociale contacten. Daarbij heeft hij gesteld dat belangrijke informatie van de huisarts, wijkregisseur en GZ-psycholoog van stichting MEE niet is meegewogen. Appellant heeft aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank niet heeft getwijfeld aan de berekening van het maatmaninkomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een beschikking van 31 augustus 2016 van Loket Wijk overgelegd waaruit blijkt dat appellant per 24 augustus 2016 in aanmerking is gebracht voor gespecialiseerde individuele begeleiding voor twee uur per week om te leren omgaan met zijn beperkingen als gevolg van autisme.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 september 2015 voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Appellant is niet ADL-afhankelijk of bedlegerig, is niet opgenomen en er is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren wat betreft zelfverzorging, functioneren in samenlevingsverband en sociale contacten buiten het gezin op basis van een ernstige psychische stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in dit verband op gewezen dat appellant onder andere dingen in de huishouding deed, computerde en nog in geringe mate administratief werk deed voor enkele kleine bedrijfjes.
Met de enkele in hoger beroep herhaalde stelling dat wel sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, heeft appellant niet onderbouwd dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de benutbare mogelijkheden van appellant onjuist is.
In verband met de in de beroepsfase gediagnosticeerde autisme spectrum stoornis (ASS) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen. Behalve de stelling van appellant dat hij als gevolg van de uit de ASS voortkomende klachten geen benutbare mogelijkheden zou hebben, heeft appellant niet gesteld dat de in beroep opgestelde FML onjuist is. Op de in beroep overgelegde informatie van de huisarts, wijkregisseur en de GZ-psycholoog van Stichting MEE heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een rapport van 15 april 2016 gereageerd met onder andere de conclusie dat deze informatie geen nieuwe informatie bevat. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze conclusie. De in hoger beroep overgelegde beschikking van Loket Wijk leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat die procedure een ander toetsingskader kent. De beschikking bevat ook geen medische gegevens die van belang zijn voor deze procedure.
4.3.
Ter zitting heeft het Uwv bevestigd dat het primaire standpunt van het Uwv was en is dat appellant op 10 mei 2015 geschikt was voor het eigen werk van boekhouder. Daartoe heeft de arbeidsdeskundige van belang geacht dat dit een zittende functie is waarbij appellant kon vertreden wanneer hij wilde. Hij hoeft geen trappen te lopen en zwaar te duwen of trekken, tillen of dragen komt niet voor. Ook hoeft hij niet lang te staan of lopen, boven schouderhoogte te werken of geknield of gehurkt actief te zijn. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de in beroep aangenomen aanvullende beperkingen hieraan toegevoegd dat deze in het eigen werk geen knelpunten opleveren, omdat op de betreffende aspecten in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren geen belasting voorkomt. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de arbeidsdeskundigen van het Uwv. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 10 mei 2015 geschikt was voor het eigen werk en (alleen al daarom) per die datum geen recht meer heeft op ziekengeld. Hieruit volgt dat de beroepsgronden over de geselecteerde functies en het maatmanloon geen bespreking meer behoeven.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.B. Kleiss en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) Y. Azirar
SSa