ECLI:NL:CRVB:2018:2719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening door onduidelijke woonsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.E. Martinez Linnemann, had een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Almere. De afwijzing was gebaseerd op de onduidelijkheid van de woonsituatie van de appellant, die in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op een bepaald adres, maar tijdens het onderzoek door de gemeente tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn woon- en leefsituatie.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 23 november 2015 tot en met 21 januari 2016 onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn woonsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant niet in staat was om aannemelijk te maken dat hij op het opgegeven adres zijn hoofdverblijf had, ondanks zijn inschrijving in de basisregistratie personen. De tegenstrijdigheden in zijn verklaringen en de bevindingen van het huisbezoek waren doorslaggevend voor de beslissing.
De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door het college terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van concrete feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de woon- en leefsituatie van een aanvrager van bijstand.