In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als bijstandsconsulent heeft gewerkt, had zich ziek gemeld met knieklachten en ontving een WGA-vervolguitkering. Na een wijziging in zijn arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv zijn uitkering aangepast, wat leidde tot een geschil over de juistheid van de medische beoordeling en de geschiktheid voor bepaalde functies.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. De appellant voerde aan dat zijn medische klachten niet volledig waren onderzocht en dat zijn belastbaarheid onjuist was vastgesteld, met name met betrekking tot zijn visusklachten. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen deskundige heeft benoemd, omdat er geen twijfel bestond over de medische grondslag van het bestreden besluit.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen, en dat zijn opleidingsniveau voldeed aan de eisen voor deze functies. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.