ECLI:NL:CRVB:2018:2674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich op 19 april 2004 ziek meldde met klachten aan de rug, nek en schouder, had recht op een WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2015, waarbij werd vastgesteld dat de appellant duurzaam benutbare mogelijkheden had, werd zijn WGA-uitkering beëindigd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat er onvoldoende lichamelijk onderzoek was verricht. Hij verwees naar een neuroloog die had gesuggereerd dat zijn klachten mogelijk neuropathisch van aard waren. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen de klachten van de appellant op een deugdelijke wijze hadden beoordeeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de inschatting van het Uwv over zijn arbeidsmogelijkheden zou ondermijnen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en de beëindiging van de WGA-uitkering werd gehandhaafd.