ECLI:NL:CRVB:2018:2674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
16/2282 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich op 19 april 2004 ziek meldde met klachten aan de rug, nek en schouder, had recht op een WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2015, waarbij werd vastgesteld dat de appellant duurzaam benutbare mogelijkheden had, werd zijn WGA-uitkering beëindigd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat er onvoldoende lichamelijk onderzoek was verricht. Hij verwees naar een neuroloog die had gesuggereerd dat zijn klachten mogelijk neuropathisch van aard waren. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen de klachten van de appellant op een deugdelijke wijze hadden beoordeeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.

De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de inschatting van het Uwv over zijn arbeidsmogelijkheden zou ondermijnen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en de beëindiging van de WGA-uitkering werd gehandhaafd.

Uitspraak

16.2282 WIA

Datum uitspraak: 29 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 maart 2016, 15/3493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Voor appellant is
mr. Cornelisse verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als draaier/freezer voor 40,25 uur per week. Op
19 april 2004 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten aan de rug, nek en linkerschouder. Later zijn er ook hoofdpijnklachten bij gekomen. Bij besluiten van
4 december 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 17 april 2006 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 80 tot 100 bedraagt, en dat appellant met ingang van 17 april 2007 recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering. De uitkering is bij besluit van 15 juli 2014 ongewijzigd voortgezet na een herbeoordeling op verzoek van appellant in verband met toegenomen klachten.
1.2.
In het kader van een nieuwe herbeoordeling heeft appellant op 30 december 2014 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft bij lichamelijk onderzoek alleen lichte afwijkingen gevonden. Hij heeft geconcludeerd dat de eerder aangenomen beperkingen minder groot zijn dan in het verleden aangenomen. Volgens de verzekeringsarts heeft appellant duurzaam benutbare mogelijkheden en is hij aangewezen op werk waarbij zwaardere belasting van de linkerarm, de rug en het linkerbeen wordt voorkomen. Hij heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant vanaf 30 december 2014 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft daarna op basis van een drietal geselecteerde functies berekend dat appellant met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van
18 februari 2015 heeft het Uwv vervolgens de WGA-uitkering beëindigd met ingang van
19 april 2015.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij beslissing op bezwaar van 29 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2015 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht ongegrond verklaard nadat zij de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gelegenheid had gesteld de FML nader te onderbouwen, te reageren op door appellant ingebrachte informatie van neuroloog T. Seute en van zijn apotheek, en op diens grond dat hij is afgekeurd voor de Turkse militaire dienst, welke reactie in een rapport van 1 februari 2016 is neergelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Daartoe heeft zij overwogen dat de klachten van appellant op een deugdelijke en kenbare wijze bij de beoordeling zijn betrokken en dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv bij lichamelijk onderzoek niet afweken van die van de behandelaars van appellant. Met het in beroep ingebrachte rapport van 1 februari 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat ook het gegeven dat appellant is afgekeurd voor militaire dienst in Turkije en het gebruik van het middel Tramadol door hem niet tot aanpassing van de FML hadden moeten leiden. Ook de arbeidskundige beoordeling is door de rechtbank gevolgd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen ten gevolge van zijn aandoeningen en medicijngebruik heeft onderschat. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat neuroloog Seute te kennen heeft gegeven dat zijn rug- en beenklachten mogelijk neuropathisch van aard zijn en hij heeft herhaald dat hij in 2011 is afgekeurd voor de Turkse militaire dienst. Van een zorgvuldig medisch onderzoek is volgens appellant geen sprake geweest, omdat de verzekeringsartsen hem nauwelijks lichamelijk hebben onderzocht. Appellant is verder van mening dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Een en ander brengt mee, aldus appellant, dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet passend zijn voor hem. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een onafhankelijke deskundige in te schakelen heeft gepasseerd. Hij heeft de Raad verzocht dit alsnog te doen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar een rapport van 26 augustus 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is de verzekerde gedeeltelijk arbeidsongeschikt als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank is gemotiveerd op deze beroepsgronden ingegaan. Met de rechtbank wordt het medisch onderzoek zorgvuldig geacht: de verzekeringsarts heeft lichamelijk onderzoek gedaan aan de schouders en de rug van appellant, heeft het looppatroon van appellant onderzocht en de informatie van Seute in zijn beoordeling betrokken; de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, waaronder informatie van Seute van 16 oktober 2014 en appellant op de hoorzitting nader bevraagd. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het Uwv een onjuiste inschatting heeft gemaakt van zijn arbeidsmogelijkheden. Dat een urenbeperking aangenomen had moeten worden heeft appellant evenmin met medische stukken onderbouwd. Wat betreft de betekenis van het medicijngebruik en de afkeuring voor militaire dienst wordt aangesloten bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hieruit volgt dat de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Voor het benoemen van een deskundige behoefde de rechtbank geen aanleiding te zien. Ook de Raad zal daartoe niet overgaan.
4.3.
Appellant heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) Y. Azirar

KS