ECLI:NL:CRVB:2018:2668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
16/518 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als lasser werkte, is sinds 3 juli 2012 uitgevallen door ademhalingsproblemen en psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellant is van mening dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de omzetting van zijn WGA-uitkering in een WGA-vervolguitkering zonder medische en arbeidskundige beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de belasting in de functie van Productiemedewerker industrie binnen de belastbaarheid van appellant valt. De Raad heeft op verzoek van de Raad nader onderzoek laten verrichten door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De conclusie was dat de belasting in de functie niet in strijd is met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellant.

De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat appellant hierdoor niet benadeeld is. Daarom is de schending van de motiveringsplicht gepasseerd en is het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 2.004,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 augustus 2018.

Uitspraak

16.518 WIA

Datum uitspraak: 29 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 december 2015, 15/2187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Bluts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft mr. A. Dinç zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dinç. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.
Na de zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. Het Uwv is gevraagd om te motiveren waarom de functie Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) ondanks de overschrijding op item 5.4 ‘Staan tijdens het werk’ van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) passend is voor appellant. Verzocht is om de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg te laten plegen met een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2018 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 januari 2018 aan de Raad gestuurd.
Appellant heeft hier op 12 juni 2018 op gereageerd.
Partijen hebben aangegeven geen gebruik te maken van het recht om (nogmaals) op een zitting te worden gehoord.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als lasser. Op 3 juli 2012 is hij uitgevallen wegens ademhalingsproblemen en psychische klachten. Bij besluit van 26 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 1 juli 2014 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 50%.
1.2.
Bij besluit van 29 september 2014 is deze loongerelateerde WGA-uitkering, zonder medische en arbeidskundige beoordeling, met ingang van 10 december 2014 omgezet in een
WGA-vervolguitkering.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij onder meer gesteld dat hij meer beperkt is dan is aangenomen. Omdat appellant astmatisch is heeft hij last van ernstige vermoeidheidsklachten. Een urenbeperking is daarom noodzakelijk. Verder acht appellant zich vanwege hand- en armklachten meer beperkt en heeft hij gewezen op de bijwerking van het medicatiegebruik in verband met zijn psychische klachten. Deze medicijnen veroorzaken sufheid en vermoeidheid. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant alsnog laten beoordelen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na onderzoek geconcludeerd dat appellant onveranderd belastbaar is volgens de bij de eerste WIA-beoordeling opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 april 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies waarop de loongerelateerde WGA-uitkering was gebaseerd onverminderd passend geacht. Naar aanleiding van informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op
7 januari 2015 de FML op enkele onderdelen gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van deze FML het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 49,53.
1.4.
Bij besluit van 27 februari 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 september 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep bezwaren geuit tegen de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 oktober 2017, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit worden onderschreven.
4.2.
Op verzoek van de Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gepleegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functie Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) ondanks de signalering op item 5.4 ‘Staan tijdens het werk’ passend is. Bij rapport van 24 januari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de aaneengesloten duur van de activiteit ‘staan’ de norm van 30 minuten die in de FML is vastgelegd niet overschrijdt. Van belang is dat de periode van de incidentele overschrijding op het item 5.4 ‘Staan tijdens het werk’, eenmaal in de tien dagen anderhalf uur staan in verband met het bijvullen van de voorraadkast, is opgesplitst in korte periodes (maximaal 10 minuten aaneen). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de belasting in deze functie daarom binnen de belastbaarheid van appellant valt. Gelet op deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding te betwijfelen dat de belasting op dit punt binnen de belastbaarheid van appellant blijft.
4.3.
Omdat eerst in hoger beroep een onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat appellant hierdoor niet wordt benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van gronden.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.004,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
De griffier is verhinderd te ondertekenen
GdJ