ECLI:NL:CRVB:2018:2667
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en medische geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld na beëindiging van haar dienstverband als schoonmaakster. Appellante had zich in 2014 ziek gemeld met voetklachten en later, in 2015, met andere lichamelijke klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 5 januari 2015 en later per 11 januari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, wat appellante betwistte. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische situatie door de verzekeringsartsen was onderschat, en dat zij door haar longklachten, veroorzaakt door sarcoïdose, niet in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had beargumenteerd dat appellante met haar beperkingen geschikt was voor haar maatgevende arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, en dat de verzoeken van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen en om een arbeidskundig onderzoek uit te voeren niet werden gehonoreerd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 1.002,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.