ECLI:NL:CRVB:2018:2665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
16/6214 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de einddatum van de Ziektewetuitkering en geschiktheid van functies na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als callcenter medewerkster werkte, had zich op 3 september 2014 ziek gemeld met psychische klachten en ontving vanaf 5 september 2014 een Ziektewetuitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 16 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop een verzekeringsarts bezwaar en beroep haar situatie opnieuw beoordeelde en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanpaste.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistte appellante de juistheid van de FML en de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies medisch geschikt waren voor appellante. De door appellante overgelegde informatie van haar behandelend artsen werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en de Raad volgde de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.6214 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 augustus 2016, 16/1805 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Voor appellante is mr. Wattilete verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als callcenter medewerkster. Met ingang van 5 juni 2014 ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke liep tot en met 4 september 2014. Op 3 september 2014 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 5 september 2014 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 29 juli 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde dag. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellante niet meer in staat is haar eigen werk te verrichten, maar wel geschikt is voor andere functies. Hij heeft er vijf geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij berekend dat appellante nog 71,13% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft daarom bij besluit van 15 september 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij per die datum meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 september 2015.
1.3.
Naar aanleiding van dit bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien en de door appellante op de hoorzitting overgelegde informatie van haar behandelend arts in Turkije A. Sari en van psychiater H. Dijkstra bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML met beperkingen op de items duwen/trekken en tillen/dragen uitgebreid. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een heroverweging uitgevoerd, die ertoe heeft geleid dat het maatmaninkomen en de maatmanomvang anders zijn vastgesteld dan de arbeidsdeskundige heeft gedaan en dat drie van de vijf aanvankelijk geselecteerde functies zijn vervallen omdat zij niet geschikt waren voor appellante. Voor deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee nieuwe functies in de plaats gesteld en zij heeft berekend dat appellante op 4 februari 2016 nog 78,03% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 1 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, de einddatum van de ZW uitkering met inachtneming van een nieuwe uitlooptermijn nader bepaald op 6 maart 2016 en het besluit van 15 september 2015 in zoverre herroepen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de FML betwist, ter ondersteuning waarvan zij heeft gewezen op informatie van Sari, die te kennen heeft gegeven dat appellante niet in staat is om te werken. Verder heeft appellante aangevoerd dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies voor haar niet geschikt zijn wat betreft de onderdelen duwen/trekken, getordeerd actief zijn, gebogen werken en boven schouderhoogte werken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De door appellante in bezwaar en beroep overgelegde brieven van Sari zijn niet gedateerd en deels niet ondertekend. Daardoor is onduidelijk of de door Sari verstrekte informatie betrekking heeft op appellantes gezondheidssituatie op 6 maart 2016. Verder wordt overwogen dat het advies van Sari aan appellante om niet te werken niet afdoet aan de verplichting van de verzekeringsartsen van het Uwv om aan de hand van de geldende criteria te onderzoeken of appellante per 6 maart 2016 benutbare mogelijkheden had. De verzekeringsartsen hebben hun bevestigende conclusie overtuigend gemotiveerd in hun rapporten van 29 juli 2015 en 2 februari 2016. In de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 28 juli 2016 nogmaals zijn gemotiveerde visie gegeven op de informatie van Sari en Dijkstra. Het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden wordt gevolgd.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Voor zover appellante in hoger beroep de passendheid van de functies op een aantal onderdelen nog heeft betwist, wordt overwogen dat appellante niet beperkt is geacht op de items getordeerd actief zijn, gebogen werken en boven schouderhoogte werken, terwijl zij wat betreft duwen/trekken slechts licht beperkt is geacht en de functies de toegestane belasting niet overschrijden.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) Y. Azirar

OS