ECLI:NL:CRVB:2018:2662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van LAU-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar LAU-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die later is omgezet naar een loonaanvullingsuitkering (LAU). Na een herbeoordeling door het Uwv, op verzoek van de verzekeringsmaatschappij van haar ex-werkgever, concludeerde het Uwv dat appellante niet meer voor 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 30 juni 2015.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat de beëindiging van haar uitkering onterecht was en dat de herbeoordeling haar psychische klachten had verergerd. Het Uwv verwees naar het gebrek aan nieuwe medische gegevens ter onderbouwing van appellantes standpunt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellante geen nieuwe medische informatie had ingebracht die haar stelling onderbouwde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 augustus 2018.