ECLI:NL:CRVB:2018:2662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
16/5020 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van LAU-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar LAU-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die later is omgezet naar een loonaanvullingsuitkering (LAU). Na een herbeoordeling door het Uwv, op verzoek van de verzekeringsmaatschappij van haar ex-werkgever, concludeerde het Uwv dat appellante niet meer voor 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 30 juni 2015.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat de beëindiging van haar uitkering onterecht was en dat de herbeoordeling haar psychische klachten had verergerd. Het Uwv verwees naar het gebrek aan nieuwe medische gegevens ter onderbouwing van appellantes standpunt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellante geen nieuwe medische informatie had ingebracht die haar stelling onderbouwde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 augustus 2018.

Uitspraak

16.5020 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 juni 2016, 16/501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Voor appellante is mr. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 22 september 2009 uitgevallen voor haar werk als assistent begeleidster op een dagcentrum. Het Uwv heeft haar met ingang van 20 september 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU-uitkering) toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is berekend op 58,85%. Deze uitkering is met ingang van 20 november 2013 omgezet in een loonaanvullingsuitkering (LAU-uitkering). Naar aanleiding van een melding van appellante dat haar gezondheid vanaf 1 december 2012 was verslechterd heeft het Uwv op basis van rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante per 1 december 2012 vastgesteld op 80 tot 100 en per 2 oktober 2013 weer op 35 tot 80. De LAU-uitkering is vanaf dat moment doorbetaald naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in verband met de uitlooptermijn van 24 maanden.
1.2.
Op 10 februari 2015 heeft de verzekeringsmaatschappij van de ex-werkgever van appellante het Uwv gevraagd om een herbeoordeling van appellante, omdat haar arbeidsmogelijkheden zouden zijn toegenomen. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante zijn afgenomen, maar dat appellante nog wel aangewezen blijft op psychisch licht werk in een rustige omgeving, in verband met longklachten ook op fysiek licht werk in een schone omgeving en in verband met rug- en knieklachten op rugsparend en enigszins kniesparend werk. De functionele mogelijkheden van appellante zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige gerapporteerd dat appellante niet meer geschikt is voor haar werk als assistent begeleider, maar wel voor andere functies. Hij heeft vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellantes verdiencapaciteit met 17,69% is afgenomen. Op basis van deze rapporten heeft het Uwv de LAU-uitkering van appellante bij besluit van 29 april 2015 beëindigd met ingang van 30 juni 2015, omdat appellante voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 16 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 december 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat het daarop gebaseerde bestreden besluit voldoende deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de in de bezwaarprocedure verkregen informatie van de huisarts en de psychiater in de beoordeling is betrokken en dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die erop wijst dat haar beperkingen zijn onderschat. Het laten vervallen van de urenbeperking is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. Ook de arbeidskundige beoordeling is door de rechtbank onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar uitkering ten onrechte is beëindigd. Zij heeft tevens gesteld dat de herbeoordeling en de daarmee bestaande kans op verlies van haar uitkering zoveel stress hebben veroorzaakt en haar psychische klachten zodanig hebben verergerd, dat zij op 30 juni 2015 meer dan 35% arbeidsongeschikt was en opnieuw moest worden behandeld voor haar paniekstoornis.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft erop gewezen dat appellante haar standpunt in hoger beroep niet met medische gegevens heeft onderbouwd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.1.2.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.1.3.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat zij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. In hoger beroep is geen nieuwe medische informatie ingebracht. De rechtbank is uitgebreid ingegaan op alle beroepsgronden van appellante. Haar overwegingen worden onderschreven. Dat de herkeuring en de mogelijke gevolgen daarvan bij appellante tot spanning hebben geleid is op zich niet onaannemelijk. Appellante heeft haar stelling in hoger beroep, dat haar gezondheidstoestand onder invloed van de herbeoordeling en de daarmee samenhangende kans dat zij haar uitkering zou kwijtraken zo ernstig is verslechterd dat zij daardoor meer dan 35% arbeidsongeschikt was per 30 juni 2016, echter niet onderbouwd met medische gegevens. Er is dan ook geen grond om de medische beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden.
4.3.
Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft appellante geen aparte beroepsgronden aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de passendheid van de geselecteerde functies voldoende is gemotiveerd in de arbeidskundige rapporten van 23 april 2015 en
14 april 2016, waarbij nog wordt opgemerkt dat dit laatste rapport mede door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ondertekend.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
4.5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) Y. Azirar

OS