ECLI:NL:CRVB:2018:2644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als planner thuiszorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die tot 1 maart 2014 als planner thuiszorg werkte, had zich ziek gemeld met rug- en handklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 29 november 2015, subsidiair per 11 januari 2016, geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat het Uwv op juiste gronden had geconcludeerd dat appellante weer arbeidsgeschikt was.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv onvoldoende medische informatie had opgevraagd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellante in staat was haar eigen werk als planner bij een thuiszorgorganisatie te verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de verantwoordelijkheden van het Uwv in het proces van het vaststellen van recht op ziekengeld.