ECLI:NL:CRVB:2018:2644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
24 augustus 2018
Zaaknummer
17/265 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als planner thuiszorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die tot 1 maart 2014 als planner thuiszorg werkte, had zich ziek gemeld met rug- en handklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 29 november 2015, subsidiair per 11 januari 2016, geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat het Uwv op juiste gronden had geconcludeerd dat appellante weer arbeidsgeschikt was.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv onvoldoende medische informatie had opgevraagd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellante in staat was haar eigen werk als planner bij een thuiszorgorganisatie te verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de verantwoordelijkheden van het Uwv in het proces van het vaststellen van recht op ziekengeld.

Uitspraak

17.265 ZW

Datum uitspraak: 22 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 november 2016, 16/3643 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellate] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Yildiz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Yildiz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is tot 1 maart 2014 werkzaam geweest als planner thuiszorg voor 24 uur per
week. Vanaf 11 november 2013 heeft zij afwisselend ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) en uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Met ingang van 29 november 2015, nadat de uitkering op grond van de WAZO was beëindigd, heeft appellante zich ziek gemeld met rug- en handklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de ZW.
1.2.
Op 11 januari 2016 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv.
Deze arts heeft bij appellante een verminderde handfunctie vastgesteld bij een normale rugbelastbaarheid. Hij heeft appellante per 29 november 2015, subsidiair 11 januari 2016, geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid in de functie van planner thuiszorg. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 januari 2016 vastgesteld dat appellante per
29 november 2015, subsidiair 11 januari 2016, geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 26 april 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard. In verband met reeds uitbetaald ziekengeld heeft het Uwv de
ZW-uitkering beëindigd met ingang van 20 januari 2016. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 april 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat voor het opvragen van nadere medische informatie geen aanleiding bestond. Geoordeeld is dat het Uwv gezien de medische onderbouwing op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat appellante in ieder geval per 11 januari 2016 weer arbeidsgeschikt was. Met de beëindigingsdatum van 20 januari 2016 is het Uwv voldoende tegemoetgekomen aan de belangen van appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het op de weg van het Uwv had gelegen om nadere medische informatie op te vragen bij de behandelend sector. Appellante heeft gesteld dat sprake is van een complexe medische situatie die in de loop van de tijd zal verergeren en dat haar klachten inmiddels zijn toegenomen. Zij heeft verwezen naar een brief van neuroloog
dr. J.H. Veldink van 7 december 2011, waarin is vermeld dat sprake is van een distale spinale spieratrofie en dat deze aandoening zeer langzaam tot een toename van uitval van met name handen en voeten zal leiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In het geval van appellante is het Uwv er terecht van uitgegaan dat “zijn arbeid” gevormd wordt door haar werk als planner bij een thuiszorgorganisatie voor 24 uur per week.
4.3.
De hoger beroepsgronden van appellante zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Deze gronden houden in dat appellante van mening is dat zij door pijnklachten niet in staat is tot het verrichten van haar arbeid en dat de verzekeringsartsen van het Uwv gehouden waren nadere medische informatie op te vragen. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak voldoende gemotiveerd besproken. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. In zijn rapport van 25 april 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de handklachten van appellante bekend waren en zijn meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante zelf gezien en onderzocht. Hij heeft de in bezwaar ingebrachte informatie van neuroloog Veldink van 7 december 2011 bij zijn conclusie betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante na 2011 neurologisch niet meer is onderzocht en dat de informatie van de neuroloog uit 2011 de meest recente medische informatie is met betrekking tot de aandoening aan appellantes handen. Verder heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 25 april 2016 vermeld dat hij informatie heeft opgevraagd bij de huisarts, dat de huisarts te kennen heeft gegeven dat het medische dossier aan appellante is meegegeven in verband met een wisseling van huisarts en dat met appellante is afgesproken dat zij zou zorgen voor aanvullende informatie. Er wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van deze vastlegging van wat met de huisarts is besproken. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv het bestreden besluit terecht op de rapporten van de verzekeringsartsen heeft gebaseerd.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht geeft geen aanknopingspunten om de rechtbank niet te volgen in haar conclusie dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante, ook op 20 januari 2016, in staat was haar eigen werk als planner bij een thuiszorgorganisatie te verrichten.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S.L. Alves

CVG