ECLI:NL:CRVB:2018:2634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
15/4727 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en geschiktheid van functies na deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellant, geboren in 1992, had eerder een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), maar deze werd afgewezen omdat hij in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Na een tweede aanvraag in 2014, die ook werd afgewezen, heeft appellant bezwaar gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de inschatting van zijn mogelijkheden door het Uwv te optimistisch is en heeft hij een second opinion van psychiater B. Sizoo ingediend. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, prof. dr. G.F. Koerselman, benoemd om de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te beoordelen. De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de FML niet volledig aansluit bij de mogelijkheden van appellant, maar heeft ook aangegeven dat een beperking in arbeidsduur niet noodzakelijk is.

De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.254,50 bedragen. De uitspraak is gedaan op 22 augustus 2018.

Uitspraak

15.4727 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 mei 2015, 14/4304 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van de Boogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 juli 2015.
Appellant heeft een rapport van psychiater B. Sizoo van 8 juli 2015 aan de Raad gezonden. In reactie hierop heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2016 aan de Raad gestuurd.
Vervolgens hebben partijen over en weer op elkaars standpunt gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Boogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Na de zitting is het onderzoek heropend.
De Raad heeft prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, benoemd als onafhankelijk deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 6 november 2017 heeft de deskundige een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad gestuurd.
Het Uwv heeft bij brief van 17 november 2017 op het rapport van de deskundige gereageerd.
Namens appellant heeft mr. Van den Boogaard bij brief van 6 december 2017 een reactie op het deskundigenrapport gegeven.
Desgevraagd heeft Koerselman op 1 februari 2018 een aanvullend rapport uitgebracht.
Bij brief van 2 maart 2018 heeft het Uwv, als reactie op de bevindingen van de deskundige, een rapport ingebracht van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 februari 2018.
Nadat de deskundige op 19 april 2018 een reactie heeft gegeven op dat rapport, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 1 mei 2018 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op 3 mei 2018 een rapport uitgebracht.
Mr. Van den Boogaard heeft bij brief van 28 juni 2018 een reactie gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1992, heeft op 29 mei 2011 een aanvraag ingediend om ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant in staat wordt geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen.
1.2.
Op 9 januari 2014 heeft appellant opnieuw een aanvraag gedaan voor een Wajong‑uitkering. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 maart 2014 vastgesteld dat appellant per 9 januari 2014 geen Wajong krijgt omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 23 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de inschatting van zijn mogelijkheden door het Uwv te optimistisch is. Hij heeft gewezen op de door hem ingediende stukken van begeleiders en de behandelend psychiater. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een second opinion ingediend van psychiater Sizoo. Deze arts heeft te kennen gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar oordeel mede heeft gebaseerd op het onjuiste standpunt dat de gevolgen van de autismespectrumstoornis van appellant mede worden beïnvloed door gedrag waarover appellant een zekere mate van autonomie heeft. Appellant heeft de Raad verzocht om, gelet op het verschil in inschatting van de mogelijkheden tussen de verzekeringsartsen en psychiater Sizoo, een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen ter beantwoording van de vraag of de beperkingen in de FML van 14 oktober 2014 op juiste wijze zijn vastgesteld. In zijn rapport van 6 november 2017 heeft de deskundige zich niet geheel kunnen verenigen met deze FML. Appellant is volgens de deskundige – aanvullend – aangewezen op volledig voorgestructureerd werk (item 1.9.1) en op werk dat volgens vaste bekende werkwijzen wordt verricht (item 1.9.2).
4.2.1.
Naar aanleiding van de reactie van appellant heeft de deskundige in een aanvullend rapport uiteengezet waarom hij niet alle door appellant voorgestelde correcties in zijn rapport heeft verwerkt. De deskundige heeft in reactie op de stelling van appellant dat vanwege de diagnose Autismespectrumstoornis een urenbeperking noodzakelijk is om overbelasting te voorkomen, uiteengezet dat wanneer in de FML voldoende rekening wordt gehouden met de beperkte kwalitatieve belastbaarheid een beperking in arbeidsduur niet noodzakelijk is.
4.2.2.
In reactie op de vraag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hoe een beperking op item 1.9.1, die wordt gesteld wanneer sprake is van een ernstige psychiatrische of ontwikkelingsstoornis, zich verhoudt tot de vaststelling dat bij appellant sprake is van een autismespectrumstoornis met een hulpbehoevendheid op niveau 1 (mild) en een normale intelligentie, heeft de deskundige de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht om een nadere toelichting op de inhoudelijke redenen waarom een beperking op item 1.9.1 niet noodzakelijk zou zijn.
4.3.1.
In een rapport van 28 februari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat uit de beschrijving in het CBBS van item 1.9.1 volgt dat er nauwelijks eigen inbreng mogelijk is. Aangezien is vastgesteld dat appellant over gemiddelde intellectuele capaciteiten beschikt wordt wat meer mogelijkheid tot eigen inbreng en een grotere zelfstandigheidsgradatie beter passend geacht. Daarom sluit een beperking op item 1.9.2 volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer aan bij de mogelijkheden van appellant dan een beperking op item 1.9.1.
4.3.2.
De deskundige heeft te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in deze toelichting, en heeft zijn rapport in zoverre herzien dat alleen een aanvullende beperking op item 1.9.2 wordt geadviseerd.
4.3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 1 mei 2018 aangepast overeenkomstig de conclusie van de deskundige, waarna de arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies ook in het licht van de bijgestelde FML passend zijn. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op deze nadere onderbouwing het bestreden besluit stand houdt.
4.4.
Appellant heeft in reactie hierop te kennen gegeven dat het beeld dat uit het rapport van de deskundige naar voren komt in schril contrast staat met het functioneren zoals zijn ouders dat de afgelopen vijf jaar hebben waargenomen.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken. In een aanvullend rapport en een nadere reactie heeft de deskundige inzichtelijk gemotiveerd op welk onderdeel van de FML appellant (meer) beperkt wordt geacht. De FML is vervolgens aangepast door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, overeenkomstig het advies van de deskundige. De reactie van appellant dat hij zich niet kan vinden in de bevindingen en de conclusie van de deskundige geeft, nu deze stelling niet met medische stukken is onderbouwd, geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de op basis van de conclusies van de deskundige vastgestelde FML.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 1 mei 2018 is de Raad van oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.7.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Nu het bestreden besluit pas in hoger beroep van een toereikende medische en arbeidskundige grondslag is voorzien, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.252,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.254,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.254,50;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) P. Boer
SSa