In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellant, geboren in 1992, had eerder een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), maar deze werd afgewezen omdat hij in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Na een tweede aanvraag in 2014, die ook werd afgewezen, heeft appellant bezwaar gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de inschatting van zijn mogelijkheden door het Uwv te optimistisch is en heeft hij een second opinion van psychiater B. Sizoo ingediend. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, prof. dr. G.F. Koerselman, benoemd om de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te beoordelen. De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de FML niet volledig aansluit bij de mogelijkheden van appellant, maar heeft ook aangegeven dat een beperking in arbeidsduur niet noodzakelijk is.
De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.254,50 bedragen. De uitspraak is gedaan op 22 augustus 2018.