ECLI:NL:CRVB:2018:2629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
16/5330 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens niet-verzekerd zijn tijdens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die tot en met 12 oktober 2011 in Nederland als planner heeft gewerkt, heeft een WIA-uitkering aangevraagd vanwege arbeidsongeschiktheid die zou zijn ontstaan op 1 januari 2009. Echter, zij was vanaf januari 2013 woonachtig in Roemenië en had tot en met 25 april 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. De aanvraag voor de WIA-uitkering werd pas op 16 februari 2014 ingediend, wat door de Raad werd aangemerkt als een laattijdige aanvraag.

De Raad oordeelde dat appellante niet verzekerd was voor de WIA op het moment dat haar arbeidsongeschiktheid begon. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellante op 20 april 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij ten tijde van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid niet verzekerd was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren die erop wezen dat appellante eerder dan in september 2013 arbeidsongeschikt was.

De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor uitkeringen en de gevolgen van het niet voldoen aan de verzekeringsvereisten.

Uitspraak

16.5330 WIA

Datum uitspraak: 23 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 juli 2016, 15/7070 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Roemenië (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Goettsch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft in Nederland tot en met 12 oktober 2011 werkzaamheden verricht als planner. Vanaf januari 2013 is zij woonachtig in Roemenië. Zij heeft tot en met 25 april 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
1.2.
Appellante heeft door middel van een op 16 februari 2014 gedateerd aanvraagformulier een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd in verband met arbeidsongeschiktheid vanaf 1 januari 2009. In verband met deze aanvraag heeft zij medische stukken aan het Uwv doen toekomen waaruit onder meer blijkt dat in september 2013 haar dikke darm operatief is verwijderd in Roemenië in verband met de diagnose megadolichocolon. Voorafgaand aan de diagnose megadolichocolon heeft zij gedurende jaren obstipatieklachten gehad.
1.3.
In verband met deze aanvraag is appellante op 20 april 2015 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft in een rapport van
20 april 2015 vermeld dat appellante tijdens het spreekuur heeft verklaard dat zij in juni 2012 arbeidsongeschikt is geworden. De verzekeringsarts heeft te kennen gegeven dat dit niet waarschijnlijk is omdat appellante zich toen niet ziek heeft gemeld en is blijven solliciteren. Daarbij blijkt uit een verslag van een colonscopie in januari 2013 door haar behandelend internist in Nederland niet dat eerder zodanige klachten bestonden dat appellante arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts heeft de datum van de operatie in Roemenië, 18 september 2013, als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aangemerkt.
1.4.
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat zij ten tijde van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid niet verzekerd was op grond van de Wet WIA en ook niet aan de voorwaarden van Verordening 883/2004 voldoet om aanspraak te kunnen maken op een Nederlandse uitkering.
1.5.
In het kader van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 14 oktober 2015 te kennen gegeven dat uit informatie van de behandelend internist in Nederland van januari 2013 blijkt dat bij de colonscopie in januari 2013 geen afwijkingen zijn gevonden. Deze arts ziet daarom geen reden om voorafgaand aan dit onderzoek arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Informatie over de medische toestand van appellante tussen januari 2013 en 18 september 2013 is niet aanwezig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat het gegeven dat in september 2013 de gehele dikke darm is verwijderd erop duidt dat de situatie vrij snel is verslechterd. Uit de medische informatie blijkt niet dat in april 2013 al een ernstig medisch toestandsbeeld met een niet werkende darm aan de orde was.
1.6.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 mei 2015 is bij beslissing op bezwaar van 28 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen gelet op de onderzoeksactiviteiten en de opgestelde rapporten van de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank heeft verwezen naar de rapporten van 15 december 2015 en 22 maart 2016 waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de in beroep ingebrachte medische gegevens heeft vermeld dat uit medische gegevens van februari 2013 slechts naar voren komt dat appellante obstipatie had, een slanke buik had en geen pijn bij palpatie. Klinisch onderzoek in juni 2013 liet een klinisch normaal abdomen zien. Een verslag van een MRI‑onderzoek van 8 augustus 2013 heeft geen inzicht gegeven in de aard en ernst van de aandoening en afwijkingen tussen januari 2013 en april/mei 2013. Uit deze informatie kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden afgeleid dat de bevindingen in januari 2013 onjuist zijn geweest of dat er eerder dan in september 2013 al een ernstige levensbedreigende situatie aan de orde was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de in de verzekeringsgeneeskundige rapporten getrokken conclusies over de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geen reden gezien om een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar darmklachten sinds juni 2012 dermate ernstig waren dat zij niet meer kon werken. Het ging daarbij niet alleen om een slechte stoelgang, het ging om een achteruitgang van haar algehele conditie. Appellante heeft verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellante is gelegen in de periode dat appellante verzekerd was voor de Wet WIA. Dit betekent in deze zaak dat beoordeeld moet worden of het Uwv zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellante op een datum voor 25 april 2013 door ziekte of gebrek niet ongeschikt was voor haar eigen werkzaamheden. Omdat appellante niet eerder een uitkering op grond van de Wet WIA heeft aangevraagd dan op 16 februari 2014 en zich voor deze datum niet heeft ziek gemeld, moet haar aanvraag als een zogenoemde laattijdige aanvraag worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak moet de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico blijven van de degene die (alsnog) de late aanvraag doet. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1963) en 16 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2175). De rechtbank heeft in dit verband met juistheid verwezen naar de conclusies die zijn getrokken in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. De overwegingen die de rechtbank aan de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Uit de voorhanden zijnde medische gegevens kan niet worden afgeleid dat appellante in juni 2012 al als arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt dan wel dat voor 25 april 2013 een situatie heeft bestaan waarin appellante als arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft zich dan ook met juistheid op het standpunt gesteld dat appellante arbeidsongeschikt is geworden in een periode waarin zij niet was verzekerd voor de Wet WIA. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige in te schakelen.
4.2.
Uit wat is overwogen bij 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot

NW