In deze zaak heeft appellant, een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WGA-vervolguitkering verlaagde op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,26%. Appellant had zich in 2007 ziek gemeld met diverse gezondheidsklachten, waaronder slaapapneu, COPD, rugklachten en diabetes. Na een herkeuring in 2014, waarbij de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opstelde, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep benoemde een deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, om de situatie van appellant opnieuw te beoordelen. In haar rapport concludeerde zij dat er meer beperkingen waren dan eerder aangenomen, vooral met betrekking tot de belastbaarheid bij staan en lopen. De Raad oordeelde dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand had gelaten en verklaarde het beroep gegrond. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de deskundige. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.