In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de WGA-uitkering van appellant, die na een auto-ongeval in 2009 arbeidsongeschikt was geraakt. Appellant ontving sinds 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering, die in 2013 werd omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in 2013, heeft het Uwv de uitkering echter niet verhoogd, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft het onderzoek heropend en een deskundige benoemd, die concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding geen duurzaam karakter had. De Raad oordeelde dat het Uwv, na de deskundigenrapportage, een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarbij appellant met ingang van 16 april 2013 volledige arbeidsongeschiktheid erkende, maar niet duurzaam. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van 7 mei 2014 gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 18 januari 2018 ongegrond verklaard.
De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.254,50 bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 168,- aan appellant vergoedt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigen in dit proces.