In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van een WGA vervolguitkering voor betrokkene, die sinds 2008 arbeidsongeschikt is. Het Uwv had in 2015 besloten dat betrokkene recht had op een WGA vervolguitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80%. Betrokkene was het niet eens met dit besluit en had bezwaar aangetekend, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank die het Uwv in het ongelijk stelde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van betrokkene onvoldoende had gemotiveerd en dat de geselecteerde functies niet passend waren.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van het Uwv opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige de signaleringen van de belastende factoren in de geselecteerde functies voldoende inzichtelijk en overtuigend had toegelicht. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hierdoor slaagde het hoger beroep van het Uwv en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad veroordeelde het Uwv echter wel in de proceskosten van betrokkene, die op € 1.503,- werden vastgesteld, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 45,- moest vergoeden.