ECLI:NL:CRVB:2018:2591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
16/5037 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WGA vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van een WGA vervolguitkering voor betrokkene, die sinds 2008 arbeidsongeschikt is. Het Uwv had in 2015 besloten dat betrokkene recht had op een WGA vervolguitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80%. Betrokkene was het niet eens met dit besluit en had bezwaar aangetekend, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank die het Uwv in het ongelijk stelde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van betrokkene onvoldoende had gemotiveerd en dat de geselecteerde functies niet passend waren.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van het Uwv opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige de signaleringen van de belastende factoren in de geselecteerde functies voldoende inzichtelijk en overtuigend had toegelicht. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hierdoor slaagde het hoger beroep van het Uwv en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad veroordeelde het Uwv echter wel in de proceskosten van betrokkene, die op € 1.503,- werden vastgesteld, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 45,- moest vergoeden.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juli 2016, 15/6539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 22 augustus 2018

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was laatstelijk voor 39 uur per week werkzaam als cateringmedewerkster. Met ingang van 24 juni 2008 is betrokkene in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en met ingang van 24 december 2010 voor een WGA‑loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het Uwv bepaald dat betrokkene vanaf 1 maart 2015 niet meer in aanmerking komt voor een WGA‑loonaanvullingsuitkering, maar voor een WGA‑vervolguitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80.
1.3.
Betrokkene is op 21 mei 2015 gezien door de verzekeringsarts zowel in het kader van de omzetting van de loongerelateerde WGA‑uitkering naar een WGA‑vervolguitkering als in verband met de melding van betrokkene dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 9 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard en bepaald dat betrokkene per 24 maart 2014 68,88% arbeidsongeschikt was en per 1 maart 2015 61,63%, en dat de vervolguitkering daarop is gebaseerd met ingang van 1 december 2015. Aan dit besluit heeft het Uwv de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 september 2015 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 september 2015 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de beperkingen van betrokkene niet heeft onderschat. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de functies binnen de SBC‑codes 271130 ‘operator assemblage’ en 272043 ‘afbiester’ geschikt heeft geacht voor betrokkene. In de functie afbiester komt tillen tijdens 4 werkuren 30 keer per uur voor tot een gewicht variërend van 2 tot 4 kilogram. In de functie operator assemblage komt tillen maximaal 19 keer per uur voor, waarvan tijdens 4 werkuren 4 keer ongeveer 5 kilogram en tijdens 2 werkuren 15 maal ongeveer 1 kilogram. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2015 juist beperkt is geacht op onderdeel 4.15, het ‘frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk’. Betrokkene kan niet 150 maal ongeveer 5 kilo tillen, maar wordt geacht per uur slechts ongeveer 150 keer ruim 1 kilogram te kunnen hanteren. De nu geselecteerde functies overschrijden op dit punt de belastbaarheid. De rechtbank heeft zich op dit punt aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank in de zaak AMS 13/5449, op 11 februari 2015 tussen partijen gewezen. Met de enkele verwijzing naar een definitie in het CBBS heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de overschrijding van de belasting op punt 4.15 geen overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene oplevert. De rechtbank heeft geoordeeld dat de motivering van de signaleringen niet toereikend is. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien zonder de functies met SBC‑code 272043 en SBC‑code 271130 niet langer wordt voldaan aan het vereiste van artikel 9, aanhef en sub a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) dat de passende arbeid wordt omschreven aan de hand van tenminste drie functies/SBC-codes, kan het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
3.1.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het gestelde in het rapport van 2 augustus 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in hoger beroep aangevoerd dat in de functies afbiester en operator assemblage het maximaal toegestane gewicht van ongeveer 5 kilogram op het aspect 4.14.2 niet wordt overschreden. Tevens heeft het Uwv naar voren gebracht dat ook indien deze twee functies niet geselecteerd zouden kunnen worden er nog een drietal andere geselecteerde functies voor betrokkene resteren zodat nog immer zou worden voldaan aan het vereiste van artikel 9, aanhef en sub a, van het Schattingsbesluit.
3.2.
Betrokkene heeft gesteld zich te refereren aan het oordeel van de Raad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 augustus 2016, in vervolg op de rapporten van 1 mei 2015 en 26 mei 2016, de signaleringen van de belastende factoren in alle geselecteerde functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht. Hieruit volgt dat in deze geselecteerde functies geen sprake is van overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene, zoals neergelegd in de – niet langer betwiste – FML van 3 juli 2015. Met de aldus passend geoordeelde functies berust het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag. Hieruit volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd.
4.2.
Nu pas in hoger beroep – zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 2 augustus 2016 opmerkt – alle signaleringen voldoende zijn toegelicht is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten in beroep en in hoger beroep; deze worden begroot op totaal € 1.503,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 september 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.503,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door betrokkene in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) Y. Azirar
GdJ