ECLI:NL:CRVB:2018:2578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
17/608 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand schoolkosten op grond van artikel 16 PW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die bijstand ontvangt als alleenstaande ouder, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor schoolkosten van haar kinderen. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, omdat volgens hen geen sprake was van noodzakelijke kosten van het bestaan zoals bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet (PW). De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de schoolkosten als noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden beschouwd en dat haar schuldenlast een dringende reden vormt voor het verlenen van bijzondere bijstand. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante behoort tot de personenkring van de PW en dat artikel 16, eerste lid, van de PW niet van toepassing is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. De overige beroepsgronden van appellante behoeven geen bespreking meer, aangezien het hoger beroep niet slaagt.

De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier F. Dinleyici, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2018.

Uitspraak

17 608 PW

Datum uitspraak: 21 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 december 2016, 16/4171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.G.J. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2018. Namens appellante is verschenen mr. Smit. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Kooistra.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Appellante heeft twee minderjarige, schoolgaande kinderen. Zij heeft voor één kind een vergoeding voor schoolkosten ontvangen van de Stichting [Stichting] . Appellante heeft op 16 oktober 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor schoolkosten van haar andere kind. In de door de budgetbeheerder opgestelde toelichting bij deze aanvraag staat onder meer het volgende:
“Cliënte krijgt slechts voor een kind een vergoeding bij stichting [Stichting] de tweede wordt niet geaccepteerd omdat deze apart zou moeten zijn aangevraagd, dit wist cliënte noch ondergetekende niet en dit stond ook niet vermeld bij de voorwaarde van stichting [Stichting] . Even zo heeft zij deze ondersteuning in het schoolgeld evengoed nodig, gelet op het feit dat er thans een verzoek WSNP wordt gedaan bij de rechtbank Rotterdam.”
1.2.
Bij besluit van 21 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 mei 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende, noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, kort weergegeven, de volgende gronden aangevoerd. De schoolkosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zijn te beschouwen als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Appellante verkeert als gevolg van haar schuldenlast in een dusdanig benarde financiële positie dat zij niet in staat is de schoolkosten van haar kinderen te betalen. Die schuldenlast levert tevens een zeer dringende reden op om voor die kosten bijzondere bijstand te verlenen. Het college heeft ten onrechte niet gemotiveerd of al dan niet aan de overige vereisten van artikel 35, eerste lid, van de PW wordt voldaan. Daarnaast heeft het college ten onrechte artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW van toepassing geacht op de situatie van appellante, aangezien de aanvraag om bijzondere bijstand niet ziet op schulden, maar op schoolkosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij geen beroep meer doet op artikel 35, eerste lid, van de PW om bijzondere bijstand verleend te krijgen voor schoolkosten. Volgens appellante biedt artikel 16, eerste lid, van de PW daarvoor een grondslag, omdat haar schuldenlast is te beschouwen als een zeer dringende reden als bedoeld in deze bepaling.
4.2.
Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld, kan appellante aan artikel 16, eerste lid, van de PW geen aanspraak op bijzondere bijstand ontlenen. Die bepaling is hier niet van toepassing omdat appellante behoort tot de personenkring van de PW en zich niet de situatie voordoet dat appellante geen recht heeft op bijstand op grond van het bepaalde in de artikelen 13 tot en met 15 van de PW.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat de overige beroepsgronden geen bespreking meer behoeven en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) F. Dinleyici

LO