ECLI:NL:CRVB:2018:2574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met autohandel en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting
Op 21 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant, die sinds 16 december 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Het college heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 9 juli 2013 tot en met 16 juli 2015 veertien kentekens op zijn naam heeft gehad, waarvan tien kentekens korter dan drie maanden. Dit leidde tot de conclusie dat appellant niet heeft voldaan aan zijn wettelijke inlichtingenverplichting, omdat hij deze transacties niet heeft gemeld.
De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de auto’s op zijn naam stonden als vriendendienst en dat hij geen inkomsten uit de transacties heeft ontvangen. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen op geld waardeerbare transacties hebben plaatsgevonden. De verklaringen van derden waren niet voldoende onderbouwd en de Raad concludeerde dat appellant niet in zijn bewijslast is geslaagd.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de ontvangen bedragen rechtmatig waren. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aan te tonen dat hij recht had op bijstand, wat hij niet heeft gedaan. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met C.A.E. Bon als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.