In deze zaak heeft het Zorgkantoor hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Zorgkantoor ten onrechte had gesteld dat de zorg die betrokkene had ingekocht bij een zorgverlener geen AWBZ-zorg was. Het Zorgkantoor had betrokkene een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 51.312,05 voor zorg op grond van de AWBZ. Betrokkene had echter in een verantwoordingsformulier opgegeven dat hij in de eerste helft van 2014 voor een bedrag van € 23.864,- zorg had ingekocht. Het Zorgkantoor keurde dit bedrag af, omdat het niet als AWBZ-zorg werd erkend. Na bezwaar herzag het Zorgkantoor zijn standpunt en stelde dat betrokkene € 14.763,- aan AWBZ-zorg had besteed, maar keurde € 9.101,- af.
De rechtbank verklaarde het beroep van het Zorgkantoor gegrond en keurde het volledige bedrag van € 23.864,- goed. Het Zorgkantoor ging in hoger beroep, waarbij het stelde dat het goedgekeurde bedrag niet meer dan € 20.451,- had mogen zijn. Tijdens de zitting werd bevestigd dat betrokkene in de eerste helft van 2014 niet meer dan dit bedrag had besteed aan AWBZ-zorg. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank dit niet had onderkend en dat het hoger beroep slaagde. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en bepaalde dat betrokkene over de eerste helft van 2014 een bedrag van € 20.451,- had gebruikt voor AWBZ-zorg.