In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen een onvoorwaardelijk ontslag dat hem is opgelegd wegens plichtsverzuim. De appellant, werkzaam bij de gemeente Haarlem, was sinds 1988 in dienst en had sinds 1 maart 2015 een functie binnen de afdeling [afdeling 1]. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had hem op 27 januari 2016 ontslagen wegens verschillende verweten gedragingen, waaronder het parkeren in strijd met het parkeerverbod en het misbruik maken van zijn functie door een parkeerbon te laten seponeren. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep betwist de appellant de bevindingen van het onderzoek dat door Hoffmann Bedrijfsrecherche is uitgevoerd en stelt hij dat het college ten onrechte is uitgegaan van de verklaringen van zijn collega’s. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de enkele parkeerovertreding van de appellant niet kan worden aangemerkt als strafwaardig plichtsverzuim. De Raad is van mening dat het college niet bevoegd was om de appellant disciplinair te straffen, en heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd en het ontslagbesluit herroepen, waardoor de aanstelling van de appellant bij de gemeente Haarlem doorloopt.
De Raad heeft ook bepaald dat het college de kosten van de appellant voor rechtsbijstand moet vergoeden, in totaal € 3.006,-. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018.