ECLI:NL:CRVB:2018:2552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
16/7586 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-uitkering met korting wegens niet verzekerde periodes en weigering partnertoeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die 31 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW, had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van zijn AOW-pensioen, waarbij een korting van 66% was toegepast. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had aan de appellant een AOW-pensioen van 38% toegekend, maar de appellant stelde dat hij recht had op een hoger pensioen en een partnertoeslag. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 19 juli 2018 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. M. Sturmans. De Raad overwoog dat de appellant niet met voldoende bewijs had aangetoond dat hij gedurende de niet verzekerde periodes verzekerd was voor de AOW. De Raad concludeerde dat de korting op het AOW-pensioen terecht was toegepast en dat de Svb de appellant correct had behandeld. Wat betreft de partnertoeslag oordeelde de Raad dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning, aangezien hij pas in oktober 2015 recht had op ouderdomspensioen.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor zover deze betrekking had op de niet verzekerde periodes, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de Svb in dat opzicht. Voor het overige werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd en werd het beroep tegen het tweede besluit van de Svb ongegrond verklaard. De Svb werd opgedragen het betaalde griffierecht van € 170,- aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

16.7586 AOW, 18/3846 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 november 2016, 16/3063 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 16 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft vragen beantwoord en nadere stukken ingezonden. Daarbij is een nieuw besluit van 7 februari 2017 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1950 en is sinds 1970 gehuwd met [naam echtgenote], geboren in 1951. Bij besluit van 1 december 2015 heeft de Svb aan appellant met ingang van
1 oktober 2015 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Op het pensioen is een korting toegepast van 66% omdat appellant niet verzekerd is voor de AOW in de periodes van 1 oktober 1965 tot en met 9 september 1990, van
31 maart 1993 tot en met 31 december 1999 en van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2015.
1.2.
Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt op de grond dat ten onrechte geen partnertoeslag is toegekend en dat het toegekende AOW-pensioen te laag is. Daarbij is aangevoerd dat appellant over de jaren 2000 tot en met 2015 premie voor de vrijwillige verzekering AOW/ANW heeft betaald.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 7 april 2016 (besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij recht heeft op een hoger pensioen en op een partnertoeslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het AOW-pensioen
4.1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 7 februari 2017 (besluit 2) heeft de Svb met ingang van
1 oktober 2015 het AOW-pensioen aangepast naar een toekenningspercentage van 38%. Daarbij is appellant alsnog verzekerd geacht over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2015 in verband met het betalen van premies voor de vrijwillige verzekering AOW/ANW over die jaren.
4.1.2.
Met het gewijzigde besluit 2 is niet volledig aan het beroep van appellant tegemoet gekomen. Besluit 2 wordt daarom, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.1.3.
Tussen partijen is in geschil of appellant als verzekerde voor de AOW is aan te merken gedurende de periodes van 1 oktober 1965 tot en met 9 september 1990 en van 31 maart 1993 tot en met 31 december 1999.
4.1.4.
Appellant heeft niet met stukken onderbouwd dat hij gedurende deze tijdvakken verzekerd is geweest voor de AOW. Aan de verklaring van 23 oktober 1978 van [fabriek] kan geen betekenis worden toegekend, nu hierin geen geboortedatum staat vermeld. Bij de Svb zijn meerdere personen bekend met dezelfde achternaam als appellant, die in de geding zijnde perioden werkzaamheden in Nederland hebben verricht. Hierdoor is niet uit te sluiten dat genoemde verklaring een andere persoon betreft dan appellant.
4.1.5.
Evenmin wordt doorslaggevende betekenis toegekend aan het bewijs van inschrijving van het ziekenfonds van juni 1978. Daarvoor wordt beslissend geacht dat appellant bij de aanvraag om een WAO-uitkering heeft gesteld dat hij op 1 september 1990 voor het eerst naar Nederland is gekomen.
4.1.6.
Hieruit volgt dat appellant 31 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW en dat de korting op het AOW-pensioen 62% bedraagt. De Svb heeft aan appellant terecht een AOW-pensioen toegekend van 38%.
4.1.7.
Uit 4.1.1 tot en met 4.1.6 volgt dat de aangevallen uitspraak en besluit 1 vernietigd moeten worden, voor zover daarbij een beslissing is genomen ten aanzien van de niet verzekerde periodes. Het beroep tegen besluit 2 dient ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de partnertoeslag
4.2.1.
Verder is tussen partijen nog in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven ten aanzien van het niet toekennen van de partnertoeslag.
4.2.2.
In artikel 8, eerste lid, van de AOW is, voor zover van belang, bepaald dat de pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht heeft op een toeslag. Nu appellant eerst met ingang van oktober 2015 recht heeft op een ouderdomspensioen, voldoet hij niet aan de in artikel 8, eerste lid van de AOW vermelde voorwaarden.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep ten aanzien van de partnertoeslag niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor het overige dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze de niet verzekerde periodes betreft;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt besluit 1 in zoverre;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 augustus 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.P.W. Jongbloed
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

CVG