ECLI:NL:CRVB:2018:2534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget door het Zorgkantoor na niet-naleving van administratieve verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor, dat het pgb voor het jaar 2014 op nihil had vastgesteld en een bedrag van € 10.230,- terugvorderde van appellante. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat bepaalde zorgkosten niet waren geaccepteerd. Het Zorgkantoor stelde dat appellante niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Tijdens de zitting op 23 mei 2018 is appellante vertegenwoordigd door haar advocaat en haar wettelijk vertegenwoordiger, terwijl het Zorgkantoor werd vertegenwoordigd door een advocaat.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aan de administratieve verplichtingen heeft voldaan, wat het Zorgkantoor bevoegd maakte om het pgb lager vast te stellen. De rechtbank had eerder de belangenafweging van het Zorgkantoor onderschreven, en de Raad kwam tot de conclusie dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te oordelen dat het Zorgkantoor onredelijk had gehandeld. De Raad bevestigde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het onverschuldigd betaalde bedrag van € 9.581,25 terug te vorderen. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van administratieve verplichtingen bij de toekenning en besteding van een pgb, en dat het Zorgkantoor in zijn belangenafweging rekening kan houden met de niet-naleving van deze verplichtingen.