ECLI:NL:CRVB:2018:2502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
14/958 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning loongerelateerde WGA-uitkering na weigering WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de appellant, die werkzaam was als medewerker in een kwekerij, een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd. De appellant had zijn werkzaamheden op 13 april 2005 gestaakt vanwege aanvallen van duizeligheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had bij besluit van 6 maart 2007 de aanvraag voor de WIA-uitkering geweigerd. Na een aantal jaren van verdere klachten en een gewijzigde beslissing op bezwaar, heeft het Uwv op 7 januari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 63,92%.

De rechtbank Gelderland had eerder de keel-, neus- en oorarts prof. dr. C.W.R.J. Cremers als deskundige benoemd, die concludeerde dat het Uwv onvoldoende beperkingen had vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de appellant. De rechtbank gaf het Uwv de kans om de gebreken in het besluit te herstellen, wat leidde tot het gewijzigde besluit 2. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft de gemachtigde van de appellant, mr. A.C. Cornelisse, de aangevallen uitspraak bestreden. De Centrale Raad van Beroep heeft de deskundige prof. dr. P.P.G. van Benthem geraadpleegd, die bevestigde dat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid adequaat was. De Raad oordeelde dat de voor appellant geldende beperkingen correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met deze beperkingen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14.958 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2014, 09/1586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
Zitting heeft: mr. M.M. van der Kade
Griffier: H. Achtot
Partijen zijn – met voorafgaand bericht – niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker in een kwekerij. Hij heeft zijn werkzaamheden op 13 april 2005 gestaakt in verband met aanvallen van duizeligheid. Hij heeft bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het Uwv appellant met ingang van 11 april 2007 een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd.
1.2.
Op 6 oktober 2008 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat zijn klachten sinds 3 oktober 2008 zijn toegenomen. Bij besluit van 12 december 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 3 oktober 2008 een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd. Dit besluit is door het Uwv bij beslissing op bezwaar van 28 augustus 2009 (besluit 1) gehandhaafd. Appellant heeft beroep ingesteld tegen besluit 1.
2.1.
De rechtbank heeft de keel-, neus- en oorarts prof. dr. C.W.R.J. Cremers als deskundige benoemd en hem een aantal vragen voorgelegd. Deze deskundige heeft op 16 juni 2010 rapport uitgebracht. Partijen en de deskundige hebben op elkaars standpunten gereageerd.
2.2.
Bij tussenuitspraak van 14 november 2012 heeft de rechtbank, het oordeel van de deskundige volgend, vastgesteld dat het Uwv in de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende beperkingen voor appellant heeft neergelegd en dat in elk geval drie van de aan de beoordeling van appellants arbeidsongeschiktheid ten grondslag liggende functies door appellant niet vervuld kunnen worden. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld de gebreken in besluit 1 binnen zes weken te herstellen.
2.3.
Op 7 januari 2013 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar (besluit 2) genomen. Bij dit besluit is aan appellant met ingang van 3 oktober 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,92%.
2.4.
De rechtbank heeft besluit 2 bij zijn beoordeling betrokken. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen besluit 2 ongegrond verklaard, met bepalingen omtrent de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
3.1.
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
3.2.
Het Uwv en de door de rechtbank ingeschakelde deskundige hebben vragen van de Raad beantwoord. De gemachtigde van appellant heeft een stuk ingezonden.
3.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Budel. Na de zitting is het onderzoek heropend.
3.4.
De Raad heeft de keel-, neus- en oorarts prof. dr. P.P.G. van Benthem verzocht als deskundige van verslag en advies te dienen. Deze deskundige heeft op 30 mei 2017 een rapport aan de Raad doen toekomen.
3.5.
Het Uwv heeft een reactie op het rapport van de deskundige ingezonden.
3.6.
De Raad heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zaak is heden ter behandeling aan de orde gesteld.
4.1.
Zoals de gemachtigde van appellant ter zitting van 5 juni 2017 heeft bevestigd, is het hoger beroep beperkt tot de ongegrondverklaring van het beroep tegen besluit 2. Aan dit besluit liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank de voor appellant geldende beperkingen opnieuw in een FML vastgelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd die appellant met inachtneming van de in de FML vastgestelde beperkingen kan vervullen. De mate van arbeidsongeschiktheid is op grond van hetgeen appellant in deze functies kan verdienen gesteld op 63,92%. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen.
4.2.
De deskundige Van Benthem heeft in zijn rapport aangegeven zich te kunnen vinden in door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. De invulling die is gegeven aan de verminderde vestibulaire functie, in relatie tot arbeid, lijkt hem adequaat. Er is geen aanleiding de conclusies van de deskundige niet te volgen. Nu de voor appellant geldende beperkingen juist moeten worden geacht en de voor appellant geselecteerde functies in overeenstemming zijn met die beperkingen, kan besluit 2 stand houden. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) H. Achtot (getekend) mr. M.M. van der Kade

KS